Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- bezweren:
-
Wiktionary:
- bezweren → anflehen, ersuchen, beschwören, flehen, anziehen
Niederländisch
Detailübersetzungen für bezweren (Niederländisch) ins Deutsch
bezweren:
-
bezweren (slangen bezweren)
-
bezweren (uitbannen; verbannen; verdrijven; bannen; uitzetten; uitstoten; uitwijzen; verjagen; wegjagen)
Konjugationen für bezweren:
o.t.t.
- bezweer
- bezweert
- bezweert
- bezweren
- bezweren
- bezweren
o.v.t.
- bezweerde
- bezweerde
- bezweerde
- bezweerden
- bezweerden
- bezweerden
v.t.t.
- heb bezweerd
- hebt bezweerd
- heeft bezweerd
- hebben bezweerd
- hebben bezweerd
- hebben bezweerd
v.v.t.
- had bezweerd
- had bezweerd
- had bezweerd
- hadden bezweerd
- hadden bezweerd
- hadden bezweerd
o.t.t.t.
- zal bezweren
- zult bezweren
- zal bezweren
- zullen bezweren
- zullen bezweren
- zullen bezweren
o.v.t.t.
- zou bezweren
- zou bezweren
- zou bezweren
- zouden bezweren
- zouden bezweren
- zouden bezweren
diversen
- bezweer!
- bezweert!
- bezweerd
- bezwerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für bezweren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Schlangen beschwören | bezweren; slangen bezweren | |
ausstossen | bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen | |
beschwören | bezweren; slangen bezweren | |
verbannen | bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen |