Niederländisch
Detailübersetzungen für aanlengen (Niederländisch) ins Deutsch
aanlengen:
-
aanlengen (verdunnen; versnijden; verwateren)
Konjugationen für aanlengen:
o.t.t.
- leng aan
- lengt aan
- lengt aan
- lengen aan
- lengen aan
- lengen aan
o.v.t.
- lengde aan
- lengde aan
- lengde aan
- lengden aan
- lengden aan
- lengden aan
v.t.t.
- heb aangelengd
- hebt aangelengd
- heeft aangelengd
- hebben aangelengd
- hebben aangelengd
- hebben aangelengd
v.v.t.
- had aangelengd
- had aangelengd
- had aangelengd
- hadden aangelengd
- hadden aangelengd
- hadden aangelengd
o.t.t.t.
- zal aanlengen
- zult aanlengen
- zal aanlengen
- zullen aanlengen
- zullen aanlengen
- zullen aanlengen
o.v.t.t.
- zou aanlengen
- zou aanlengen
- zou aanlengen
- zouden aanlengen
- zouden aanlengen
- zouden aanlengen
diversen
- leng aan!
- lengt aan!
- aangelengd
- aanlengende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für aanlengen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
strecken | aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren | krammen; met een kram vastmaken; opspannen; prikken; spannen; steken; steken geven; strekken; uitrekken; verhelpen; zich uitrekken |
verdünnen | aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren | |
verlängern | aanlengen; verdunnen; versnijden; verwateren | duur verlengen; prolongeren; uitrekken; verlengen |