Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- ronken:
-
Wiktionary:
- ronken → brummen, schnarchen, ratzen
- ronken → schnarchen
Niederländisch
Detailübersetzungen für ronken (Niederländisch) ins Deutsch
ronken:
Konjugationen für ronken:
o.t.t.
- ronk
- ronkt
- ronkt
- ronken
- ronken
- ronken
o.v.t.
- ronkte
- ronkte
- ronkte
- ronkten
- ronkten
- ronkten
v.t.t.
- heb geronkt
- hebt geronkt
- heeft geronkt
- hebben geronkt
- hebben geronkt
- hebben geronkt
v.v.t.
- had geronkt
- had geronkt
- had geronkt
- hadden geronkt
- hadden geronkt
- hadden geronkt
o.t.t.t.
- zal ronken
- zult ronken
- zal ronken
- zullen ronken
- zullen ronken
- zullen ronken
o.v.t.t.
- zou ronken
- zou ronken
- zou ronken
- zouden ronken
- zouden ronken
- zouden ronken
diversen
- ronk!
- ronkt!
- geronkt
- ronkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für ronken:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
schnarchen | knorren; ronken; snorren; zagen | snurken |
Wiktionary Übersetzungen für ronken:
ronken
Cross Translation:
verb
-
het maken van een aanhoudend geluid dat het midden houdt tussen zoemen en sputteren
- ronken → brummen
-
bovengenoemd geluid produceren tijdens het slapen
- ronken → schnarchen
-
diep slapen
- ronken → ratzen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ronken | → schnarchen | ↔ ronfler — faire un certain bruit de la gorge et des narines respirer pendant le sommeil. |
• ronken | → schnarchen | ↔ vrombir — produire une sorte de bourdonnement, de ronflement dû à un mouvement très rapide de rotation, d’agitation. |