Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. gejaagd:
  2. jagen:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für gejaagd (Niederländisch) ins Deutsch

gejaagd:

gejaagd Adjektiv

  1. gejaagd (gehaast; gestressed; haastig; jachtig)
    gejagd; gestresst; gehetzt; schnell; hastig; geschwind; überstürzt

Übersetzung Matrix für gejaagd:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
gehetzt gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig gespannen; gestressd; inderhaast; opgejaagd
gejagd gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig
geschwind gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig direct; gauw; gezwind; haastig; ijlings; rap; snel; vingervlug; vlot; vlug
gestresst gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig
hastig gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig direct; gauw; gezwind; haastig; ijlings; inderhaast; rap; snel; vlot; vlug
schnell gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig direct; dra; eerstdaags; frontaal; gauw; gezwind; haastig; hard; hardop; ijlings; klassikaal; luid; rap; snel; spoedig; vlot; vlug; weldra
überstürzt gehaast; gejaagd; gestressed; haastig; jachtig

Verwandte Wörter für "gejaagd":


Wiktionary Übersetzungen für gejaagd:


Cross Translation:
FromToVia
gejaagd besorgt; unruhig; heftig inquiet — Qui est dans quelques troubles, dans quelques agitations d’esprit, soit par craintes, soit par irrésolutions et incertitudes.

jagen:

jagen [znw.] Nomen

  1. jagen (jacht)
    die Jagd
    • Jagd [die ~] Nomen

jagen Verb (jaag, jaagt, jaagde, jaagden, gejaagd)

  1. jagen (zich haasten; opschieten; snellen; )
    jagen; hetzen; sich beeilen; hasten; eilen; beeilen; wetzen; sputen
    • jagen Verb (jage, jagst, jagt, jagte, jagtet, gejagt)
    • hetzen Verb (hetze, hetzt, hetzte, hetztet, gehetzt)
    • sich beeilen Verb (beeile mich, beeilst dich, beeilt sich, beeilte sich, beeiltet euch, sich beeilt)
    • hasten Verb (haste, hastest, hastet, hastete, hastetet, gehastet)
    • eilen Verb (eile, eilst, eilt, eilte, eiltet, geeilt)
    • beeilen Verb (beeile, beeilst, beeilt, beeilte, beeiltet, beeilt)
    • wetzen Verb (wetze, wetzt, wetzte, wetztet, gewetzt)
    • sputen Verb (spute, sputest, sputet, sputete, sputetet, gesputet)
  2. jagen (zich spoeden; haasten; aanpoten; )
    sich beeilen; hasten; eilen; jagen; hetzen; wetzen
    • sich beeilen Verb (beeile mich, beeilst dich, beeilt sich, beeilte sich, beeiltet euch, sich beeilt)
    • hasten Verb (haste, hastest, hastet, hastete, hastetet, gehastet)
    • eilen Verb (eile, eilst, eilt, eilte, eiltet, geeilt)
    • jagen Verb (jage, jagst, jagt, jagte, jagtet, gejagt)
    • hetzen Verb (hetze, hetzt, hetzte, hetztet, gehetzt)
    • wetzen Verb (wetze, wetzt, wetzte, wetztet, gewetzt)

Konjugationen für jagen:

o.t.t.
  1. jaag
  2. jaagt
  3. jaagt
  4. jagen
  5. jagen
  6. jagen
o.v.t.
  1. jaagde
  2. jaagde
  3. jaagde
  4. jaagden
  5. jaagden
  6. jaagden
v.t.t.
  1. heb gejaagd
  2. hebt gejaagd
  3. heeft gejaagd
  4. hebben gejaagd
  5. hebben gejaagd
  6. hebben gejaagd
v.v.t.
  1. had gejaagd
  2. had gejaagd
  3. had gejaagd
  4. hadden gejaagd
  5. hadden gejaagd
  6. hadden gejaagd
o.t.t.t.
  1. zal jagen
  2. zult jagen
  3. zal jagen
  4. zullen jagen
  5. zullen jagen
  6. zullen jagen
o.v.t.t.
  1. zou jagen
  2. zou jagen
  3. zou jagen
  4. zouden jagen
  5. zouden jagen
  6. zouden jagen
en verder
  1. ben gejaagd
  2. bent gejaagd
  3. is gejaagd
  4. zijn gejaagd
  5. zijn gejaagd
  6. zijn gejaagd
diversen
  1. jaag!
  2. jaagt!
  3. gejaagd
  4. jagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für jagen:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
Jagd jacht; jagen jaagpartij; jacht; jachtpartij; jachtrit; speurtocht; wildjacht; zoektocht
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
beeilen ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden accelereren; bespoedigen; stressen; verhaasten; versnellen
eilen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden haasten; hardlopen; jachten; opjagen; rennen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; tempomaken; tot spoed aanzetten
hasten aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden haasten; hardlopen; hardrijden; jachten; jakkeren; opjagen; rennen; reppen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; tot spoed aanzetten
hetzen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden aanzetten; haasten; hardlopen; hardrijden; iets aanstoken; jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; opzwepen; rennen; spoeden; spurten; sterk prikkelen; stressen; tempo maken; tot spoed aanzetten; voortjagen
jagen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden brullen; haasten; hardlopen; hardrijden; het uitgillen; jachten; jakkeren; opdrijven; ophitsen; opjagen; rennen; reppen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; tot spoed aanzetten; uitroepen; uitschreeuwen; voortjagen
sich beeilen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
sputen ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; zich haasten; zich spoeden
wetzen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden aanzetten; haasten; hardlopen; jachten; opjagen; rennen; scherp maken; scherpen; slijpen; spoeden; stressen; tempo maken; tot spoed aanzetten; wetten

Verwandte Definitionen für "jagen":

  1. dieren achternazitten om ze te vangen of te doden1
    • ze joegen op wilde eenden1
  2. snel gaan, snel bewegen1
    • de wolken joegen voorbij1
  3. ze dwingen een bepaalde kant op de gaan1
    • de boer joeg de koeien de schuur in1

Wiktionary Übersetzungen für jagen:


Cross Translation:
FromToVia
jagen jagen hunt — to chase down prey
jagen jagen; Jagd machen auf; nachjagen chasser — Traductions à trier suivant le sens