Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für wemelen (Niederländisch) ins Deutsch
wemelen:
Konjugationen für wemelen:
o.t.t.
- wemel
- wemelt
- wemelt
- wemelen
- wemelen
- wemelen
o.v.t.
- wemelde
- wemelde
- wemelde
- wemelden
- wemelden
- wemelden
v.t.t.
- heb gewemeld
- hebt gewemeld
- heeft gewemeld
- hebben gewemeld
- hebben gewemeld
- hebben gewemeld
v.v.t.
- had gewemeld
- had gewemeld
- had gewemeld
- hadden gewemeld
- hadden gewemeld
- hadden gewemeld
o.t.t.t.
- zal wemelen
- zult wemelen
- zal wemelen
- zullen wemelen
- zullen wemelen
- zullen wemelen
o.v.t.t.
- zou wemelen
- zou wemelen
- zou wemelen
- zouden wemelen
- zouden wemelen
- zouden wemelen
diversen
- wemel!
- wemelt!
- gewemeld
- wemelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für wemelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kribbeln | krioelen; kruipen; wemelen | jeuken; kriebelen |
kriechen | krioelen; kruipen; wemelen | kruipen; sluipen |
quirlen | krioelen; kruipen; wemelen; wriemelen | draaien; klutsen; kolken; ronddraaien |
wimmeln | krioelen; kruipen; wemelen; wriemelen |
Wiktionary Übersetzungen für wemelen:
Computerübersetzung von Drittern: