Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. voorzeggend:
  2. voorzeggen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für voorzeggend (Niederländisch) ins Deutsch

voorzeggend:


voorzeggen:

voorzeggen Verb (zeg voor, zegt voor, zei voor, zeiden voor, voorgezegd)

  1. voorzeggen
    vorsagen
    • vorsagen Verb (sage vor, sagst vor, sagt vor, sagte vor, sagtet vor, vorsagt)

Konjugationen für voorzeggen:

o.t.t.
  1. zeg voor
  2. zegt voor
  3. zegt voor
  4. zeggen voor
  5. zeggen voor
  6. zeggen voor
o.v.t.
  1. zei voor
  2. zei voor
  3. zei voor
  4. zeiden voor
  5. zeiden voor
  6. zeiden voor
v.t.t.
  1. heb voorgezegd
  2. hebt voorgezegd
  3. heeft voorgezegd
  4. hebben voorgezegd
  5. hebben voorgezegd
  6. hebben voorgezegd
v.v.t.
  1. had voorgezegd
  2. had voorgezegd
  3. had voorgezegd
  4. hadden voorgezegd
  5. hadden voorgezegd
  6. hadden voorgezegd
o.t.t.t.
  1. zal voorzeggen
  2. zult voorzeggen
  3. zal voorzeggen
  4. zullen voorzeggen
  5. zullen voorzeggen
  6. zullen voorzeggen
o.v.t.t.
  1. zou voorzeggen
  2. zou voorzeggen
  3. zou voorzeggen
  4. zouden voorzeggen
  5. zouden voorzeggen
  6. zouden voorzeggen
diversen
  1. zeg voor!
  2. zegt voor!
  3. voorgezegd
  4. voorzeggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für voorzeggen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
vorsagen voorzeggen influisteren; ingeven; souffleren