Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. verstevigen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für verstevigen (Niederländisch) ins Deutsch

verstevigen:

verstevigen Verb (verstevig, verstevigt, verstevigde, verstevigden, verstevigd)

  1. verstevigen (consolideren)
    verstärken; konsolidieren; bestärken
    • verstärken Verb (verstärke, verstärkst, verstärkt, verstärkte, verstärktet, verstärkt)
    • konsolidieren Verb (konsolidiere, konsolidierst, konsolidiert, konsolidierte, konsolidiertet, konsolidiert)
    • bestärken Verb

Konjugationen für verstevigen:

o.t.t.
  1. verstevig
  2. verstevigt
  3. verstevigt
  4. verstevigen
  5. verstevigen
  6. verstevigen
o.v.t.
  1. verstevigde
  2. verstevigde
  3. verstevigde
  4. verstevigden
  5. verstevigden
  6. verstevigden
v.t.t.
  1. heb verstevigd
  2. hebt verstevigd
  3. heeft verstevigd
  4. hebben verstevigd
  5. hebben verstevigd
  6. hebben verstevigd
v.v.t.
  1. had verstevigd
  2. had verstevigd
  3. had verstevigd
  4. hadden verstevigd
  5. hadden verstevigd
  6. hadden verstevigd
o.t.t.t.
  1. zal verstevigen
  2. zult verstevigen
  3. zal verstevigen
  4. zullen verstevigen
  5. zullen verstevigen
  6. zullen verstevigen
o.v.t.t.
  1. zou verstevigen
  2. zou verstevigen
  3. zou verstevigen
  4. zouden verstevigen
  5. zouden verstevigen
  6. zouden verstevigen
diversen
  1. verstevig!
  2. verstevigt!
  3. verstevigd
  4. verstevigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verstevigen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bestärken consolideren; verstevigen
konsolidieren consolideren; verstevigen
verstärken consolideren; verstevigen aanscherpen; bezwaren; gewicht toevoegen; intensiveren; sterken; sterker maken; sterker worden; toespitsen; verhevigen; versterken; verzwaren; zwaarder maken