Niederländisch
Detailübersetzungen für verkwikken (Niederländisch) ins Deutsch
verkwikken:
-
verkwikken (verfrissen; opfrissen; verlevendigen)
-
verkwikken (opfrissen; verfrissen; verkoelen; verlevendigen)
erfrischen; auffrischen; sich erholen; abkühlen; aufmöbeln-
sich erholen Verb (erhole mich, erholst dich, erholt sich, erholte sich, erholtet euch, sich erholt)
-
verkwikken (opmonteren; blij maken; opfleuren; vrolijker worden)
Konjugationen für verkwikken:
o.t.t.
- verkwik
- verkwikt
- verkwikt
- verkwikken
- verkwikken
- verkwikken
o.v.t.
- verkwikte
- verkwikte
- verkwikte
- verkwikten
- verkwikten
- verkwikten
v.t.t.
- ben verkwikt
- bent verkwikt
- is verkwikt
- zijn verkwikt
- zijn verkwikt
- zijn verkwikt
v.v.t.
- was verkwikt
- was verkwikt
- was verkwikt
- waren verkwikt
- waren verkwikt
- waren verkwikt
o.t.t.t.
- zal verkwikken
- zult verkwikken
- zal verkwikken
- zullen verkwikken
- zullen verkwikken
- zullen verkwikken
o.v.t.t.
- zou verkwikken
- zou verkwikken
- zou verkwikken
- zouden verkwikken
- zouden verkwikken
- zouden verkwikken
diversen
- verkwik!
- verkwikt!
- verkwikt
- verkwikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze