Niederländisch
Detailübersetzungen für tekkel (Niederländisch) ins Deutsch
tekkel:
-
de tekkel
-
de tekkel (dashond)
Übersetzung Matrix für tekkel:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Dachshund | tekkel | |
Dackel | dashond; tekkel | dashonden; teckel; teckels |
Teckel | dashond; tekkel |
tekkelen:
-
tekkelen (onderuithalen)
Konjugationen für tekkelen:
o.t.t.
- tekkel
- tekkelt
- tekkelt
- tekkelen
- tekkelen
- tekkelen
o.v.t.
- tekkelde
- tekkelde
- tekkelde
- tekkelden
- tekkelden
- tekkelden
v.t.t.
- heb getekkeld
- hebt getekkeld
- heeft getekkeld
- hebben getekkeld
- hebben getekkeld
- hebben getekkeld
v.v.t.
- had getekkeld
- had getekkeld
- had getekkeld
- hadden getekkeld
- hadden getekkeld
- hadden getekkeld
o.t.t.t.
- zal tekkelen
- zult tekkelen
- zal tekkelen
- zullen tekkelen
- zullen tekkelen
- zullen tekkelen
o.v.t.t.
- zou tekkelen
- zou tekkelen
- zou tekkelen
- zouden tekkelen
- zouden tekkelen
- zouden tekkelen
en verder
- ben getekkeld
- bent getekkeld
- is getekkeld
- zijn getekkeld
- zijn getekkeld
- zijn getekkeld
diversen
- tekkel!
- tekkelt!
- getekkeld
- tekkelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für tekkelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
tackeln | onderuithalen; tekkelen |