Niederländisch
Detailübersetzungen für jokken (Niederländisch) ins Deutsch
jokken:
-
jokken (liegen)
Konjugationen für jokken:
o.t.t.
- jok
- jokt
- jokt
- jokken
- jokken
- jokken
o.v.t.
- jokte
- jokte
- jokte
- jokten
- jokten
- jokten
v.t.t.
- heb gejokt
- hebt gejokt
- heeft gejokt
- hebben gejokt
- hebben gejokt
- hebben gejokt
v.v.t.
- had gejokt
- had gejokt
- had gejokt
- hadden gejokt
- hadden gejokt
- hadden gejokt
o.t.t.t.
- zal jokken
- zult jokken
- zal jokken
- zullen jokken
- zullen jokken
- zullen jokken
o.v.t.t.
- zou jokken
- zou jokken
- zou jokken
- zouden jokken
- zouden jokken
- zouden jokken
en verder
- is gejokt
diversen
- jok!
- jokt!
- gejokt
- jokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für jokken:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
lügen | jokken; liegen | voorjokken; voorliegen |
schwindeln | jokken; liegen | duizelen; duizelig worden; erdoor loodsen; in de war maken; voorjokken; voorliegen |