Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- intrappen:
-
Wiktionary:
- intrappen → brechen, abbrechen, aufbrechen, zermalmen, zerschmettern
Niederländisch
Detailübersetzungen für intrappen (Niederländisch) ins Deutsch
intrappen:
-
intrappen (inschoppen)
Konjugationen für intrappen:
o.t.t.
- trap in
- trapt in
- trapt in
- trappen in
- trappen in
- trappen in
o.v.t.
- trapte in
- trapte in
- trapte in
- trapten in
- trapten in
- trapten in
v.t.t.
- heb ingetrapt
- hebt ingetrapt
- heeft ingetrapt
- hebben ingetrapt
- hebben ingetrapt
- hebben ingetrapt
v.v.t.
- had ingetrapt
- had ingetrapt
- had ingetrapt
- hadden ingetrapt
- hadden ingetrapt
- hadden ingetrapt
o.t.t.t.
- zal intrappen
- zult intrappen
- zal intrappen
- zullen intrappen
- zullen intrappen
- zullen intrappen
o.v.t.t.
- zou intrappen
- zou intrappen
- zou intrappen
- zouden intrappen
- zouden intrappen
- zouden intrappen
en verder
- is ingetrapt
diversen
- trap in!
- trapt in!
- ingetrapt
- intrappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
intrappen (inschoppen)
-
intrappen (trappen in)
Übersetzung Matrix für intrappen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
Eintreten | inschoppen; intrappen | binnengaan; binnenkomst; entree; feit; gebeurtenis; incident; intocht; intrede; voorval |
Hereinfallen auf | intrappen; trappen in | |
auf den Leim gehen | intrappen; trappen in | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
einstoßen | inschoppen; intrappen | |
eintreten | inschoppen; intrappen | aan het licht komen; betreden; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; ingaan; lid worden; opentrappen; oprijzen; rijzen; verschijnen; voor de dag komen; voorbinden; voordoen; zich voltrekken |