Niederländisch
Detailübersetzungen für impregneren (Niederländisch) ins Deutsch
impregneren:
-
impregneren (doordrenken)
imprägnieren; durchtränken; senken; trenken-
imprägnieren Verb (imprägniere, imprägnierst, imprägniert, imprägnierte, imprägniertet, imprägniert)
-
durchtränken Verb
-
trenken Verb
-
Konjugationen für impregneren:
o.t.t.
- impregneer
- impregneert
- impregneert
- impregneren
- impregneren
- impregneren
o.v.t.
- impregneerde
- impregneerde
- impregneerde
- impregneerden
- impregneerden
- impregneerden
v.t.t.
- heb geïmpregneerd
- hebt geïmpregneerd
- heeft geïmpregneerd
- hebben geïmpregneerd
- hebben geïmpregneerd
- hebben geïmpregneerd
v.v.t.
- had geïmpregneerd
- had geïmpregneerd
- had geïmpregneerd
- hadden geïmpregneerd
- hadden geïmpregneerd
- hadden geïmpregneerd
o.t.t.t.
- zal impregneren
- zult impregneren
- zal impregneren
- zullen impregneren
- zullen impregneren
- zullen impregneren
o.v.t.t.
- zou impregneren
- zou impregneren
- zou impregneren
- zouden impregneren
- zouden impregneren
- zouden impregneren
en verder
- is geïmpregneerd
- zijn geïmpregneerd
diversen
- impregneer!
- impregneert!
- geïmpregneerd
- impregnerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für impregneren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
durchtränken | doordrenken; impregneren | |
imprägnieren | doordrenken; impregneren | |
senken | doordrenken; impregneren | afprijzen; kelderen; lager maken; onder water gaan; ondergaan; reduceren; verlagen; verminderen; zakken; zinken |
trenken | doordrenken; impregneren |