Übersicht
Niederländisch nach Deutsch: mehr Daten
- gezeteld:
- zetelen:
-
Wiktionary:
- zetelen → residieren, thronen
Niederländisch
Detailübersetzungen für gezeteld (Niederländisch) ins Deutsch
gezeteld:
Übersetzung Matrix für gezeteld:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
seßhaft | gezeteld | plaatsgebonden |
zetelen:
-
zetelen (gevestigd zijn; resideren; gezeten zijn)
Konjugationen für zetelen:
o.t.t.
- zetel
- zetelt
- zetelt
- zetelen
- zetelen
- zetelen
o.v.t.
- zetelde
- zetelde
- zetelde
- zetelden
- zetelden
- zetelden
v.t.t.
- heb gezeteld
- hebt gezeteld
- heeft gezeteld
- hebben gezeteld
- hebben gezeteld
- hebben gezeteld
v.v.t.
- had gezeteld
- had gezeteld
- had gezeteld
- hadden gezeteld
- hadden gezeteld
- hadden gezeteld
o.t.t.t.
- zal zetelen
- zult zetelen
- zal zetelen
- zullen zetelen
- zullen zetelen
- zullen zetelen
o.v.t.t.
- zou zetelen
- zou zetelen
- zou zetelen
- zouden zetelen
- zouden zetelen
- zouden zetelen
diversen
- zetel!
- zetelt!
- gezeteld
- zetelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für zetelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
leben | gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen | accommoderen; bestaan; existeren; herbergen; huisvesten; huizen; iemand huisvesten; leven; logeren; onderbrengen; onderdak geven; onderdak verlenen; onderdak verschaffen; resideren; verblijven; wonen; zijn |
residieren | gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen | bewonen; resideren; verblijfplaats hebben |
seinen Sitz haben | gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen | |
sitzen | gevestigd zijn; gezeten zijn; resideren; zetelen | zitten |