Übersicht
Niederländisch
Detailübersetzungen für daveren (Niederländisch) ins Deutsch
daveren:
Konjugationen für daveren:
o.t.t.
- daver
- davert
- davert
- daveren
- daveren
- daveren
o.v.t.
- daverde
- daverde
- daverde
- daverden
- daverden
- daverden
v.t.t.
- heb gedaverd
- hebt gedaverd
- heeft gedaverd
- hebben gedaverd
- hebben gedaverd
- hebben gedaverd
v.v.t.
- had gedaverd
- had gedaverd
- had gedaverd
- hadden gedaverd
- hadden gedaverd
- hadden gedaverd
o.t.t.t.
- zal daveren
- zult daveren
- zal daveren
- zullen daveren
- zullen daveren
- zullen daveren
o.v.t.t.
- zou daveren
- zou daveren
- zou daveren
- zouden daveren
- zouden daveren
- zouden daveren
diversen
- daver!
- davert!
- gedaverd
- daverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für daveren:
Wiktionary Übersetzungen für daveren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• daveren | → ermahnen; verwarnen; verweisen; rügen; schelten; vorwerfen; Vorwürfe machen; brausen; sausen; zischen; bevorstehen; dräuhen; drohen; bedrohen | ↔ gronder — Faire entendre un bruit sourd, parler des animaux, du tonnerre ou du vent. |
• daveren | → donnern | ↔ tonner — Faire éclater le tonnerre. |