Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. consigneren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für consigneren (Niederländisch) ins Deutsch

consigneren:

consigneren Verb (consigneer, consigneert, consigneerde, consigneerden, geconsigneerd)

  1. consigneren (in consignatie zenden)
    konsignieren
    • konsignieren Verb (konsigniere, konsignierst, konsigniert, konsignierte, konsigniertet, konsigniert)
  2. consigneren (ter bewaring geven)
    konsignieren; in Verwahrung geben

Konjugationen für consigneren:

o.t.t.
  1. consigneer
  2. consigneert
  3. consigneert
  4. consigneren
  5. consigneren
  6. consigneren
o.v.t.
  1. consigneerde
  2. consigneerde
  3. consigneerde
  4. consigneerden
  5. consigneerden
  6. consigneerden
v.t.t.
  1. heb geconsigneerd
  2. hebt geconsigneerd
  3. heeft geconsigneerd
  4. hebben geconsigneerd
  5. hebben geconsigneerd
  6. hebben geconsigneerd
v.v.t.
  1. had geconsigneerd
  2. had geconsigneerd
  3. had geconsigneerd
  4. hadden geconsigneerd
  5. hadden geconsigneerd
  6. hadden geconsigneerd
o.t.t.t.
  1. zal consigneren
  2. zult consigneren
  3. zal consigneren
  4. zullen consigneren
  5. zullen consigneren
  6. zullen consigneren
o.v.t.t.
  1. zou consigneren
  2. zou consigneren
  3. zou consigneren
  4. zouden consigneren
  5. zouden consigneren
  6. zouden consigneren
diversen
  1. consigneer!
  2. consigneert!
  3. geconsigneerd
  4. consignerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für consigneren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
in Verwahrung geben consigneren; ter bewaring geven in bewaring geven
konsignieren consigneren; in consignatie zenden; ter bewaring geven

Wiktionary Übersetzungen für consigneren:

consigneren
verb
  1. 2.