Niederländisch
Detailübersetzungen für bezondigen (Niederländisch) ins Deutsch
bezondigen:
-
bezondigen
Konjugationen für bezondigen:
o.t.t.
- bezondig
- bezondigt
- bezondigt
- bezondigen
- bezondigen
- bezondigen
o.v.t.
- bezondigde
- bezondigde
- bezondigde
- bezondigden
- bezondigden
- bezondigden
v.t.t.
- heb bezondigd
- hebt bezondigd
- heeft bezondigd
- hebben bezondigd
- hebben bezondigd
- hebben bezondigd
v.v.t.
- had bezondigd
- had bezondigd
- had bezondigd
- hadden bezondigd
- hadden bezondigd
- hadden bezondigd
o.t.t.t.
- zal bezondigen
- zult bezondigen
- zal bezondigen
- zullen bezondigen
- zullen bezondigen
- zullen bezondigen
o.v.t.t.
- zou bezondigen
- zou bezondigen
- zou bezondigen
- zouden bezondigen
- zouden bezondigen
- zouden bezondigen
diversen
- bezondig!
- bezondigt!
- bezondigd
- bezondigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für bezondigen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
sündigen | bezondigen | een zonde begaan; zondigen |