Niederländisch
Detailübersetzungen für betimmeren (Niederländisch) ins Deutsch
betimmeren:
-
betimmeren
Konjugationen für betimmeren:
o.t.t.
- betimmer
- betimmert
- betimmert
- betimmeren
- betimmeren
- betimmeren
o.v.t.
- betimmerde
- betimmerde
- betimmerde
- betimmerden
- betimmerden
- betimmerden
v.t.t.
- heb betimmerd
- hebt betimmerd
- heeft betimmerd
- hebben betimmerd
- hebben betimmerd
- hebben betimmerd
v.v.t.
- had betimmerd
- had betimmerd
- had betimmerd
- hadden betimmerd
- hadden betimmerd
- hadden betimmerd
o.t.t.t.
- zal betimmeren
- zult betimmeren
- zal betimmeren
- zullen betimmeren
- zullen betimmeren
- zullen betimmeren
o.v.t.t.
- zou betimmeren
- zou betimmeren
- zou betimmeren
- zouden betimmeren
- zouden betimmeren
- zouden betimmeren
diversen
- betimmer!
- betimmert!
- betimmerd
- betimmerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für betimmeren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bekleiden | betimmeren | bedekken; bekleden; functie bekleden; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien; vervullen |
täfeln | betimmeren | lambriseren |
verkleiden | betimmeren | andere kleren aantrekken; bedekken; bekleden; omkleden; overtrekken; verkleden; vermommen |
Wiktionary Übersetzungen für betimmeren:
betimmeren
verb
-
het aanbrengen van sierhout
- betimmeren → vertäfeln