Übersicht
Niederländisch nach Deutsch:   mehr Daten
  1. beschenen:
  2. beschijnen:


Niederländisch

Detailübersetzungen für beschenen (Niederländisch) ins Deutsch

beschenen:


beschenen form of beschijnen:

beschijnen Verb (beschijn, beschijnt, bescheen, beschenen, beschenen)

  1. beschijnen (verlichten)
    belichten; beleuchten; erleuchten; ausleuchten; bestrahlen; bescheinen
    • belichten Verb (belichte, belichtest, belichtet, belichtete, belichtetet, belichtet)
    • beleuchten Verb (beleuchte, beleuchtest, beleuchtet, beleuchtete, beleuchtetet, beleuchtet)
    • erleuchten Verb (erleuchte, erleuchtest, erleuchtet, erleuchtete, erleuchtetet, erleuchtet)
    • ausleuchten Verb (leuchte aus, leuchtest aus, leuchtet aus, leuchtete aus, leuchtetet aus, ausgeleuchtet)
    • bestrahlen Verb (bestrahle, bestrahlst, bestrahlt, bestrahlte, bestrahltet, bestrahlt)
    • bescheinen Verb (bescheine, bescheinst, bescheint, beschien, beschient, beschienen)

Konjugationen für beschijnen:

o.t.t.
  1. beschijn
  2. beschijnt
  3. beschijnt
  4. beschijnen
  5. beschijnen
  6. beschijnen
o.v.t.
  1. bescheen
  2. bescheen
  3. bescheen
  4. beschenen
  5. beschenen
  6. beschenen
v.t.t.
  1. heb beschenen
  2. hebt beschenen
  3. heeft beschenen
  4. hebben beschenen
  5. hebben beschenen
  6. hebben beschenen
v.v.t.
  1. had beschenen
  2. had beschenen
  3. had beschenen
  4. hadden beschenen
  5. hadden beschenen
  6. hadden beschenen
o.t.t.t.
  1. zal beschijnen
  2. zult beschijnen
  3. zal beschijnen
  4. zullen beschijnen
  5. zullen beschijnen
  6. zullen beschijnen
o.v.t.t.
  1. zou beschijnen
  2. zou beschijnen
  3. zou beschijnen
  4. zouden beschijnen
  5. zouden beschijnen
  6. zouden beschijnen
diversen
  1. beschijn!
  2. beschijnt!
  3. beschenen
  4. beschijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für beschijnen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ausleuchten beschijnen; verlichten bijlichten
beleuchten beschijnen; verlichten belichten; eruit zien; licht laten vallen op; lijken; met licht beschijnen; schijnen; toeschijnen
belichten beschijnen; verlichten belichten; eruit zien; licht laten vallen op; lijken; met licht beschijnen; schijnen; toeschijnen
bescheinen beschijnen; verlichten bestralen; chemotherapie geven
bestrahlen beschijnen; verlichten bestralen; chemotherapie geven
erleuchten beschijnen; verlichten belichten; bestralen; bijlichten; chemotherapie geven; fonkelen; glimmen; glinsteren; iets uitstralen; illumineren; licht laten vallen op; licht schijnen op; openbaren; stralen; zich uiten