Niederländisch
Detailübersetzungen für achterliggen (Niederländisch) ins Deutsch
achterliggen:
-
achterliggen
im Rückstand sein; zurückbleiben-
im Rückstand sein Verb
-
zurückbleiben Verb (bleibe zurück, bleibst zurück, bleibt zurück, blieb zurück, bliebet zurück, zurückgeblieben)
-
Konjugationen für achterliggen:
o.t.t.
- lig achter
- ligt achter
- ligt achter
- liggen achter
- liggen achter
- liggen achter
o.v.t.
- lag achter
- lag achter
- lag achter
- lagen achter
- lagen achter
- lagen achter
v.t.t.
- heb achtergelegen
- hebt achtergelegen
- heeft achtergelegen
- hebben achtergelegen
- hebben achtergelegen
- hebben achtergelegen
v.v.t.
- had achtergelegen
- had achtergelegen
- had achtergelegen
- hadden achtergelegen
- hadden achtergelegen
- hadden achtergelegen
o.t.t.t.
- zal achterliggen
- zult achterliggen
- zal achterliggen
- zullen achterliggen
- zullen achterliggen
- zullen achterliggen
o.v.t.t.
- zou achterliggen
- zou achterliggen
- zou achterliggen
- zouden achterliggen
- zouden achterliggen
- zouden achterliggen
diversen
- lig achter!
- ligt achter!
- achtergelegen
- achterliggende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für achterliggen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
im Rückstand sein | achterliggen | |
zurückbleiben | achterliggen | achterblijven |