Spanisch

Detailübersetzungen für vaya (Spanisch) ins Niederländisch

vaya:

vaya Adjektiv

  1. vaya (anda ya; venga)
    toe; ach

Übersetzung Matrix für vaya:

AdverbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
toe anda ya; vaya; venga a; además; ancho; cercano; cerrado; cerrado con llave; corpulento; denso; encima; espeso; estancado; gordo; grueso; hacia; hinchado; para
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
ach anda ya; vaya; venga ay

Verwandte Wörter für "vaya":

  • vayas

Wiktionary Übersetzungen für vaya:


Cross Translation:
FromToVia
vaya wel; nou why — exclamation of surprise

ir:

ir Verb

  1. ir (dirigirse)
    gaan; zich begeven
  2. ir (mover adelante; andar; mover; correr)
    gaan; lopen; zich voortbewegen; stappen
    • gaan Verb (ga, gaat, ging, gingen, gegaan)
    • lopen Verb (loop, loopt, liep, liepen, gelopen)
    • stappen Verb (stap, stapt, stapte, stapten, gestapt)
  3. ir
    erbij passen
    • erbij passen Verb (pas erbij, past erbij, paste erbij, pasten erbij, erbij gepast)

Konjugationen für ir:

presente
  1. voy
  2. vas
  3. va
  4. vamos
  5. vaís
  6. van
imperfecto
  1. iba
  2. ibas
  3. iba
  4. ibamos
  5. ibáis
  6. iban
indefinido
  1. fuí
  2. fuiste
  3. fue
  4. fuimos
  5. fuisteis
  6. fueron
fut. de ind.
  1. iré
  2. irás
  3. irá
  4. iremos
  5. iréis
  6. irán
condic.
  1. iría
  2. irías
  3. iría
  4. iríamos
  5. iríais
  6. irían
pres. de subj.
  1. que vaya
  2. que vayas
  3. que vaya
  4. que vayamos
  5. que vayáis
  6. que vayan
imp. de subj.
  1. que fuera
  2. que fueras
  3. que fuera
  4. que fueramos
  5. que fuerais
  6. que fueran
miscelánea
  1. ¡ve!
  2. ¡id!
  3. ¡no vayas!
  4. ¡no vayáis!
  5. ido
  6. yendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Übersetzung Matrix für ir:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
lopen andar; caminar; marchar
stappen pasos
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
erbij passen ir
gaan andar; correr; dirigirse; ir; mover; mover adelante irse; largarse; marcharse; partir; salir
lopen andar; correr; ir; mover; mover adelante callejear; calumniar; caminar; correr; deambular; fluir; ir a pie; pasear; pasear lentamente; pasearse; verter
stappen andar; correr; ir; mover; mover adelante andar; dar pasos; estar de juerga; ir al paso; salir
zich begeven dirigirse; ir
zich voortbewegen andar; correr; ir; mover; mover adelante

Synonyms for "ir":


Wiktionary Übersetzungen für ir:

ir
verb
  1. zich in een bepaalde richting bewegen

Cross Translation:
FromToVia
ir gaan go — to move from a place to another that is further away (jump)
ir gaan gehenmit einem abhängigen Infinitiv eines Verbs: einen anderen Ort aufsuchen, um dort die mit dem anderen Verb beschrieben Handlung auszuführen
ir gaan gehen — einen Ort oder eine Zusammenkunft verlassen
ir lopen gehen — sich schreitend, schrittweise fortbewegen
ir gaan gehen — (intransitiv), mit einer Vorrichtung als Subjekt: die diesem eigene, charakteristische Aktion ausführen
ir lopen gehen — funktionieren / funktionsfähig sein
ir streven streben — sich voller Energie zu einem bestimmten Ort, Ziel hin bewegen

irse:

irse Verb

  1. irse (partir; salir; largarse; marcharse)
    gaan; vertrekken; weggaan; heengaan; opstappen; opbreken
    • gaan Verb (ga, gaat, ging, gingen, gegaan)
    • vertrekken Verb (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • weggaan Verb (ga weg, gaat weg, ging weg, gingen weg, weggegaan)
    • heengaan Verb (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • opstappen Verb (stap op, stapt op, stapte op, stapten op, opgestapt)
    • opbreken Verb (breek op, breekt op, brak op, braken op, opgebroken)
  2. irse (salir; dejar; marcharse; )
    vertrekken; verlaten; heengaan
    • vertrekken Verb (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • verlaten Verb (verlaat, verliet, verlieten, verlaten)
    • heengaan Verb (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
  3. irse (salir; marcharse; irse de viaje)
    vertrekken; weggaan; verwijderen; wegtrekken; smeren; afreizen; opstappen; wegreizen
    • vertrekken Verb (vertrek, vertrekt, vertrok, vertrokken, vertrokken)
    • weggaan Verb (ga weg, gaat weg, ging weg, gingen weg, weggegaan)
    • verwijderen Verb (verwijder, verwijdert, verwijderde, verwijderden, verwijderd)
    • wegtrekken Verb (trek weg, trekt weg, trok weg, trokken weg, weggetrokken)
    • smeren Verb (smeer, smeert, smeerde, smeerden, gesmeerd)
    • afreizen Verb (reis af, reist af, reisde af, reisden af, afgereisd)
    • opstappen Verb (stap op, stapt op, stapte op, stapten op, opgestapt)
    • wegreizen Verb (reis weg, reist weg, reisde weg, reisden weg, weggereisd)
  4. irse (irse de viaje; salir; marcharse; )
    verlaten; afreizen; wegtrekken; heengaan; verdwijnen; wegreizen
    • verlaten Verb (verlaat, verliet, verlieten, verlaten)
    • afreizen Verb (reis af, reist af, reisde af, reisden af, afgereisd)
    • wegtrekken Verb (trek weg, trekt weg, trok weg, trokken weg, weggetrokken)
    • heengaan Verb (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • verdwijnen Verb (verdwijn, verdwijnt, verdween, verdwenen, verdwenen)
    • wegreizen Verb (reis weg, reist weg, reisde weg, reisden weg, weggereisd)
  5. irse (largarse; marcharse; salir; )
    ervandoor gaan; zich uit de voeten maken; de plaat poetsen; hem smeren
  6. irse (retirar)

Konjugationen für irse:

presente
  1. me voy
  2. te vas
  3. se va
  4. nos vamos
  5. os vaís
  6. se van
imperfecto
  1. me iba
  2. te ibas
  3. se iba
  4. nos íamos
  5. os ibais
  6. se iban
indefinido
  1. me fue
  2. te fuiste
  3. se fue
  4. nos fuimos
  5. os fuisteis
  6. se fueron
fut. de ind.
  1. me iré
  2. te irás
  3. se irá
  4. nos iremos
  5. os iréis
  6. se irán
condic.
  1. me iría
  2. te irías
  3. se iría
  4. nos iríamos
  5. os iríais
  6. se irían
pres. de subj.
  1. que me vaya
  2. que te vayas
  3. que se vaya
  4. que nos vayamos
  5. que os vayáis
  6. que se vayan
imp. de subj.
  1. que me fuera
  2. que te fueras
  3. que se fuera
  4. que nos fuéramos
  5. que os fuerais
  6. que se fueran
miscelánea
  1. ¡vete!
  2. ¡idos!
  3. ¡no te vayas!
  4. ¡no os vayáis!
  5. ido
  6. yéndose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Übersetzung Matrix für irse:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
heengaan fallecimiento; marcha; salidas; salir
opbreken arrepentirse; marcharse
verdwijnen desaparición
verlaten desaparición
vertrekken cuarto; cuartos; fallecimiento; marcha; salidas; salir
verwijderen extirpar; quitar
weggaan salir
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
afreizen abandonar; agotar; alejarse de; correrse; irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; salir; zarpar
de plaat poetsen coger las de Villadiego; despedirse a la francesa; escaparse; evadirse; fugarse; huirse; irse; irse pitando; largarse; marcharse; salir; tomar las de Villadiego
ervandoor gaan coger las de Villadiego; despedirse a la francesa; escaparse; evadirse; fugarse; huirse; irse; irse pitando; largarse; marcharse; salir; tomar las de Villadiego
gaan irse; largarse; marcharse; partir; salir andar; correr; dirigirse; ir; mover; mover adelante
heengaan abandonar; agotar; alejarse de; cesar; correrse; dejar; irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; retirarse; salir; zarpar abandonar; adormecerse; adormilarse; caer; desaparecer; dormirse; dormitarse; fallecer; morir; morirse; perecer
hem smeren coger las de Villadiego; despedirse a la francesa; escaparse; evadirse; fugarse; huirse; irse; irse pitando; largarse; marcharse; salir; tomar las de Villadiego
opbreken irse; largarse; marcharse; partir; salir tener ardores de estómago
opstappen irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; salir
smeren irse; irse de viaje; marcharse; salir aceitar; encebar; engrasar; lubricar; lubrificar
verdwijnen abandonar; agotar; alejarse de; correrse; irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; salir; zarpar desaparecer; disiparse
verlaten abandonar; agotar; alejarse de; cesar; correrse; dejar; irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; retirarse; salir; zarpar abandonar; dejar; dejar plantado a alguien
vertrekken abandonar; cesar; dejar; irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; retirarse; salir
verwijderen irse; irse de viaje; marcharse; salir alejarse; descartar; desinstalar; distanciar; eliminación; eliminar; expulsar; extirpar; quitar
weggaan irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; salir
wegreizen abandonar; agotar; alejarse de; correrse; irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; salir; zarpar
wegtrekken abandonar; agotar; alejarse de; correrse; irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; salir; zarpar
zich uit de voeten maken coger las de Villadiego; despedirse a la francesa; escaparse; evadirse; fugarse; huirse; irse; irse pitando; largarse; marcharse; salir; tomar las de Villadiego
zich verwijderen irse; retirar
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
verlaten abandonado; aislado; aparte; dejado; desierto; desolado; disipado; en si mismo; independiente; separado; solamente; solitario; sólo

Synonyms for "irse":


Wiktionary Übersetzungen für irse:

irse
verb
  1. van iets vandaan gaan
  2. weggaan
  3. zich ergens vandaan begeven

Cross Translation:
FromToVia
irse vertrekken depart — to leave
irse weggaan go away — to depart or leave a place
irse weggaan; vertrekken leave — To depart (intransitive)
irse wegwezen scram — go away
irse vluchten; wegstuiven; het op een lopen zetten skedaddle — move or run away quickly
irse afrijden; uitlopen; uitvaren; vertrekken; wegrijden; starten; afgaan; weggaan; zich verwijderen; afvuren; losbranden; opstappen; op weg gaan; tijgen; aan de gang brengen partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase :

Computerübersetzung von Drittern: