Englisch

Detailübersetzungen für tightened (Englisch) ins Niederländisch

tightened:


Synonyms for "tightened":


tighten:

to tighten Verb (tightens, tightened, tightening)

  1. to tighten (stretch)
    spannen; opspannen
    • spannen Verb (span, spant, spande, spanden, gespannen)
    • opspannen Verb (span op, spant op, spande op, spanden op, opgespannen)
  2. to tighten (stretch)
    strak maken
    • strak maken Verb (maak strak, maakt strak, maakte strak, maakten strak, strak gemaakt)
  3. to tighten (rig; take legal proceedings; hitch to)
    aanspannen; inspannen
    • aanspannen Verb (span aan, spant aan, spande aan, spanden aan, aangespannen)
    • inspannen Verb (span in, spant in, spande in, spanden in, ingespannen)
  4. to tighten (screw)
  5. to tighten (screw)
    vastschroeven; dichtschroeven
    • vastschroeven Verb (schroef vast, schroeft vast, schroefte vast, schroeften vast, vastgeschroefd)
    • dichtschroeven Verb (schroef dicht, schroeft dicht, schroefde dicht, schroefden dicht, dichtgeschroefd)
  6. to tighten (sharpen)
    verscherpen; aanhalen
    • verscherpen Verb (verscherp, verscherpt, verscherpte, verscherpten, verscherpt)
    • aanhalen Verb (haal aan, haalt aan, haalde aan, haalden aan, aangehaald)

Konjugationen für tighten:

present
  1. tighten
  2. tighten
  3. tightens
  4. tighten
  5. tighten
  6. tighten
simple past
  1. tightened
  2. tightened
  3. tightened
  4. tightened
  5. tightened
  6. tightened
present perfect
  1. have tightened
  2. have tightened
  3. has tightened
  4. have tightened
  5. have tightened
  6. have tightened
past continuous
  1. was tightening
  2. were tightening
  3. was tightening
  4. were tightening
  5. were tightening
  6. were tightening
future
  1. shall tighten
  2. will tighten
  3. will tighten
  4. shall tighten
  5. will tighten
  6. will tighten
continuous present
  1. am tightening
  2. are tightening
  3. is tightening
  4. are tightening
  5. are tightening
  6. are tightening
subjunctive
  1. be tightened
  2. be tightened
  3. be tightened
  4. be tightened
  5. be tightened
  6. be tightened
diverse
  1. tighten!
  2. let's tighten!
  3. tightened
  4. tightening
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Übersetzung Matrix für tighten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aanhalen caress; cuddle; fondling; hug; stroking
dichtschroeven screwing down; screwing home; tighten with screws
spannen belts; braces; yoke
vastschroeven screwing down; screwing home; screwing tighter; tighten with screws
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
aanhalen sharpen; tighten cite; quote
aanspannen hitch to; rig; take legal proceedings; tighten
dichtschroeven screw; tighten
inspannen hitch to; rig; take legal proceedings; tighten exert
opspannen stretch; tighten
schroeven screw; tighten
spannen stretch; tighten
strak maken stretch; tighten
vastschroeven screw; tighten screw down; screw on
verscherpen sharpen; tighten
- constrain; fasten; reduce; stiffen; tighten up

Verwandte Wörter für "tighten":

  • tightening, tightener, tight

Synonyms for "tighten":


Verwandte Definitionen für "tighten":

  1. narrow or limit1
  2. restrict1
  3. become tight or tighter1
    • The rope tightened1
  4. make tight or tighter1

Wiktionary Übersetzungen für tighten:

tighten
verb
  1. vaster draaien

Cross Translation:
FromToVia
tighten verbinden; zwachtelen; inzwachtelen; omzwachtelen; nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken bander — (familier, fr) Occitanie|fr exaspérer, gonfler.
tighten nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken raidirtendre ou étendre avec force ; rendre raide.
tighten nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken remonter — Traductions à trier suivant le sens
tighten nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken; dringen; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; bijschuiven; insluiten; opsluiten; wegbergen; wegsluiten; bergen; opbergen; aaneensluiten; binden; verdichten serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).
tighten nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken tendreétirer un fil, une corde, une surface; tirer une corde par plusieurs côtés pour la rendre raide ; étirer une peau.

Computerübersetzung von Drittern: