Übersicht
Englisch nach Niederländisch: mehr Daten
- functions:
- function:
-
Wiktionary:
- function → functioneren, fungeren, dienen
- function → functie
- function → functie, job, positie, functioneren, ambt, baan, betrekking, werkkring, plaats, post, wachtpost, werkgelegenheid, het doen, in zijn werk gaan, werken, dienst, magazijn, provisiekamer, provisiekast, voorraadkamer, eetservies, servies, afdeling, geleding, sectie
Englisch
Detailübersetzungen für functions (Englisch) ins Niederländisch
functions:
Übersetzung Matrix für functions:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
functies | functions |
Verwandte Wörter für "functions":
functions form of function:
-
the function (post; position; job)
-
the function (job; position; installment; post; instalment)
-
the function (quality)
-
the function (functionality; activity)
-
the function
– A piece of code that operates as a single logical unit. A function is called by name, accepts optional input parameters, and returns a status and optional output parameters. Many programming languages support functions. 1 -
the function
– A component which can be included in a synchronization rule or a workflow definition to process data values. 1
-
to function
-
to function (char; work; operate in; be active)
werkzaam zijn; uit werken gaan-
werkzaam zijn Verb (ben werkzaam, bent werkzaam, is werkzaam, was werkzaam, waren werkzaam, werkzaam geweest)
-
uit werken gaan Verb
-
Konjugationen für function:
present
- function
- function
- functions
- function
- function
- function
simple past
- functioned
- functioned
- functioned
- functioned
- functioned
- functioned
present perfect
- have functioned
- have functioned
- has functioned
- have functioned
- have functioned
- have functioned
past continuous
- was funtioning
- were funtioning
- was funtioning
- were funtioning
- were funtioning
- were funtioning
future
- shall function
- will function
- will function
- shall function
- will function
- will function
continuous present
- am funtioning
- are funtioning
- is funtioning
- are funtioning
- are funtioning
- are funtioning
subjunctive
- be functioned
- be functioned
- be functioned
- be functioned
- be functioned
- be functioned
diverse
- function!
- let's function!
- functioned
- funtioning
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they
Übersetzung Matrix für function:
Verwandte Wörter für "function":
Synonyms for "function":
Antonyme für "function":
Verwandte Definitionen für "function":
Wiktionary Übersetzungen für function:
function
Cross Translation:
verb
function
-
to carry on a function
- function → functioneren
-
to have a function
-
chemistry: characteristic behavior of a chemical compound
- function → functie
-
biology: physiological activity of an organ or body part
- function → functie
-
computing: routine that returns a result
- function → functie
-
mathematics: one-to-one relation
- function → functie
-
relation where one thing is dependent on another
- function → functie
-
professional or official position
- function → functie
-
what something does or is used for
- function → functie
noun
-
taak
-
positie binnen een bedrijf of organisatie
-
(wiskunde) afhankelijkheid tussen een element en een veranderlijke
-
(informatica) onderdeel van de broncode van een computerprogramma
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• function | → functie; job | ↔ Position — Anstellung, berufliche Stellung |
• function | → positie | ↔ Stellung — syntaktische Position (Stellung im Satz) |
• function | → functioneren | ↔ funktionieren — vorschriftsmäßig arbeiten |
• function | → ambt; baan; betrekking; werkkring; plaats; post; wachtpost; werkgelegenheid | ↔ emploi — usage qu’on fait de quelque chose. |
• function | → ambt; baan; betrekking; werkkring; plaats; functie | ↔ fonction — Activité qui tend à un but précis |
• function | → functioneren; het doen; in zijn werk gaan; werken | ↔ fonctionner — accomplir sa fonction, en parlant d’un mécanisme, d’un organe, etc. |
• function | → dienst; magazijn; provisiekamer; provisiekast; voorraadkamer; ambt; baan; betrekking; werkkring; plaats | ↔ office — Fonction, emploi |
• function | → dienst; eetservies; servies; afdeling; geleding; sectie; ambt; baan; betrekking; werkkring; plaats | ↔ service — état, fonctions, devoirs de quelqu’un qui servir une personne ou une collectivité. |