Home ->Wörterbücher ->Deutsch/Niederländisch ->Suche: Affinität

Deutsche und niederländische Suchergebnisse für: Affinität

Übersicht

Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten

Affinität:
- affiniteit; binding; band; gebondenheid
Wiktionary:
- Affinität → affiniteit
- Affinität → affiniteit, verwantschap

Deutsch

Detailübersetzungen für Affinität (Deutsch) ins Niederländisch

Affinität:

Affinität [die ~] Nomen

die Affinität
de affiniteit
- affiniteit [de ~ (v)] Nomen
die Affinität (Gebundenheit; Band; Bindung; Bündnis; Verbindung)
de binding; de band; de gebondenheid
- binding [de ~ (v)] Nomen
- band [de ~ (m)] Nomen
- gebondenheid [de ~ (v)] Nomen

Übersetzung Matrix für Affinität:

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
affiniteit	Affinität
band	Affinität; Band; Bindung; Bündnis; Gebundenheit; Verbindung	Anschluß; Anteil; Auflage; Auflegung; Ausgabe; Band; Beziehung; Bindung; Buch; Bund; Bündnis; Druck; Einheitlichkeit; Gebundenheit; Gemeinschaft; Genossenschaft; Klebeband; Kontext; Korporation; Körperschaft; Liga; Pakt; Verband; Verbindung; Verbunden sein; Vertrag; Zusammenhang
binding	Affinität; Band; Bindung; Bündnis; Gebundenheit; Verbindung	Band; Binden; Bindung; Bund; Bündnis; Gebundenheit; Genossenschaft; Korporation; Körperschaft; Liga; Pakt; Verband; Verbindung; Verbunden sein; Vertrag
gebondenheid	Affinität; Band; Bindung; Bündnis; Gebundenheit; Verbindung	Band; Bündnis; Verbunden sein
Not Specified	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
band		Bereich; Inforegister

Synonyms for "Affinität":

Anziehung; Begierde; Geneigtheit; Hang; Lust; Neigung; Tendenz; Verlangen

Wiktionary Übersetzungen für Affinität:

Affinität

noun

een geestelijk verwantschap
- affiniteit → Affinität
scheikunde|nld de geneigdheid om verbindingen te vormen
- affiniteit → Affinität
(natuurkunde, nld) de aantrekking die bij de aanraking van twee verschillende stoffen plaatsvindt
- affiniteit → Affinität

Cross Translation:

From	To	Via
• Affinität	→ affiniteit; verwantschap	↔ affinité — degré de proximité que le mariage fait acquérir à un homme avec les parents de sa femme, et à une femme avec celui de son mari.