Deutsch
Detailübersetzungen für Freigang (Deutsch) ins Niederländisch
Freigang: (*Wort und Satz getrennt)
- frei: vrij; losbandig; ongebonden; ongebreideld; bandeloos; gratis; kosteloos; voor niets; pro deo; zonder kosten; in vrijheid; beschikbaar; vacant; disponibel; onafhankelijk; leeg; spontaan; vrijwillig; ledig; onbezet; onverplicht; onbedekt; uit vrije wil; onoverdekt; frank; rechttoe; open; toegankelijk; benaderbaar; onbelast; onbelast inkomen; genaakbaar; niet belast; vrij van schulden; onbewoond; ongestoord; vrijuit; ongehinderd; ongemoeid; onverstoord
- Gang: gang; corridor; versnelling; schakelinrichting; gangpad; doorloop; doorgang; passage; hal; overloop; portaal; galop; verbindingsgang; snelle gang van paard
- Frei-: onbedekt; onoverdekt