Übersicht
Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten
-
ausquatschen:
-
Wiktionary:
ausquatschen → uitflappen
-
Wiktionary:
Deutsch
Detailübersetzungen für ausquatschen (Deutsch) ins Niederländisch
ausquatschen: (*Wort und Satz getrennt)
- aus: over; uit; klaar; afgelopen; voorbij; af; gereed; voltooid; geëindigd; afgedaan; gedaan; beëindigd; gepleegd; eruit
- quatschen: kletsen; ijlen; raaskallen; onzin verkopen; onzin uitkramen; wartaal spreken; spreken; praten; communiceren; in contact staan; een conversatie hebben; klappen; babbelen; kakelen; kwebbelen; kwetteren; kwekken; wauwelen; snateren; leuteren; lullen; zeveren; zwetsen; zwammen; kletspraat verkopen
Wiktionary Übersetzungen für ausquatschen:
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • ausquatschen | → uitflappen | ↔ blurt — to speak suddenly and unadvisedly |