Übersicht
Deutsch
Detailübersetzungen für Ortsteil (Deutsch) ins Niederländisch
Ortsteil: (*Wort und Satz getrennt)
- Ort: plaats; plek; locatie; dorp; buurtschap; gebied; provincie; gewest; rayon; ressort; rechtsgebied; rijksonderdeel; gat; gehucht; plaatsbepaling
- steil: steil; hellend; schuin aflopend; schitterend; tof; gaaf; mieters
- teil: eigen aan
- Teil: onderdeel; deel; stuk; element; component; bestanddeel; ingrediënt; fractie; basisbestanddeel; gedeelte; part; segment; deeltje; onderdeeltje; ledematen; lichaamsdelen; aandeel; portie; gebouw; pand; bouwwerk