Schwedisch
Detailübersetzungen für handgrepp (Schwedisch) ins Niederländisch
handgrepp: (*Wort und Satz getrennt)
- hand: hand; poot; klauw; jat; knuist; handje
- grepp: vastpakken; beetnemen; beetpakken; handel; handvat; greep; hendel; handgreep
- hända: gebeuren; plaats vinden; geschieden; plaats hebben; voorkomen; zich voordoen; verlopen; vervallen; aflopen; tot stand komen; voorbijgaan; vergaan; verstrijken; toegaan