Übersicht
Schwedisch nach Niederländisch: mehr Daten
-
snabbt:
- gauw; gezwind; direct; plotseling; abrupt; opeens; plots; bruusk; schielijk; eensklaps; plotsklaps; vluchtig; kortstondig; terloops; haastig; in alle haast; spoedig; weldra; eerstdaags; dra; alert; wakker; oplettend; uitgeslapen
- Wiktionary:
Schwedisch
Detailübersetzungen für snabbt (Schwedisch) ins Niederländisch
snabbt:
-
snabbt (bums; på momangen; rappt)
-
snabbt (oväntad; abrupt; plötsligt)
plotseling; abrupt; opeens; plots; bruusk; schielijk; eensklaps; plotsklaps-
plotseling Adjektiv
-
abrupt Adjektiv
-
opeens adv
-
plots Adjektiv
-
bruusk Adjektiv
-
schielijk Adjektiv
-
eensklaps adv
-
plotsklaps adv
-
-
snabbt (flyktigt; snabb)
vluchtig; kortstondig; terloops; haastig-
vluchtig Adjektiv
-
kortstondig Adjektiv
-
terloops Adjektiv
-
haastig Adjektiv
-
-
snabbt (brådskande; snabb; skyndsamt)
in alle haast-
in alle haast Adjektiv
-
-
snabbt (kvick; snabb)
spoedig; gauw; weldra; eerstdaags; dra-
spoedig Adjektiv
-
gauw Adjektiv
-
weldra adv
-
eerstdaags adv
-
dra adv
-
-
snabbt (kvickt; vaket; vaken; snabb)
alert; wakker; oplettend; uitgeslapen-
alert Adjektiv
-
wakker Adjektiv
-
oplettend Adjektiv
-
uitgeslapen Adjektiv
-