Spektakel: schwedische und niederländische Suchergebnisse gefunden im Interglot Wörterbuch

Übersicht

Schwedisch nach Niederländisch: mehr Daten

spektakel:
- spektakel; schouwspel; uitslover; opvoering; voorstelling; vertoning; staatsie; show; parade
Wiktionary:
- spektakel → spektakel

Niederländisch nach Schwedisch: mehr Daten

Schwedisch

Detailübersetzungen für spektakel (Schwedisch) ins Niederländisch

spektakel (skådespel)
het spektakel; het schouwspel
- spektakel [het ~] Nomen
- schouwspel [het ~] Nomen
spektakel (uppvisning)
de uitslover
- uitslover [de ~ (m)] Nomen
spektakel (uppvisning; show; demonstration)
de opvoering; de voorstelling; de vertoning; de staatsie; de show; de parade
- opvoering [de ~ (v)] Nomen
- voorstelling [de ~ (v)] Nomen
- vertoning [de ~ (v)] Nomen
- staatsie [de ~ (v)] Nomen
- show [de ~ (m)] Nomen
- parade [de ~ (v)] Nomen

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
opvoering	demonstration; show; spektakel; uppvisning
parade	demonstration; show; spektakel; uppvisning	defilering; parad
schouwspel	skådespel; spektakel	paradnummer; skådespel
show	demonstration; show; spektakel; uppvisning	föreställning; show; uppvisning
spektakel	skådespel; spektakel	oljud; tumult
staatsie	demonstration; show; spektakel; uppvisning	ceremoni; procession; tåg
uitslover	spektakel; uppvisning
vertoning	demonstration; show; spektakel; uppvisning
voorstelling	demonstration; show; spektakel; uppvisning	föreställning; show; uppvisning

spektakel

noun

Niederländisch

het spektakel (lawaai; kabaal; rumoer; herrie; leven)
oljud; tumult
- oljud [-ett] Nomen
- tumult [-ett] Nomen
het spektakel (schouwspel)
spektakel; skådespel
- spektakel [-ett] Nomen
- skådespel [-ett] Nomen

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
oljud	herrie; kabaal; lawaai; leven; rumoer; spektakel	gedruis; geluid; geluidshinder; geluidsoverlast; rumoer; tumult
skådespel	schouwspel; spektakel	drama; kijkstuk; schouwspel; schouwtoneel; spektakelstuk; stuk; toneelstuk
spektakel	schouwspel; spektakel	opvoering; parade; show; staatsie; uitslover; vertoning; voorstelling
tumult	herrie; kabaal; lawaai; leven; rumoer; spektakel	beroering; deining; drukte; gedruis; geraas; heibel; heksenketel; lawaai; leven; luidruchtigheid; ophef; oploop; oproer; opschudding; opstand; opstootje; opzien; pandemonium; rel; rumoer; sensatie; stampei; tamtam; tumult; verwarring; volksoproer; vuistgevecht

spektakel

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• spektakel	→ show	↔ Show — Vorführung eines (großen) Unterhaltungsprogramms vor Publikum (beispielsweise im Theater oder Varieté; oft in Fernsehen oder Radio übertragen), teilweise mit Informationscharakter
• spektakel	→ tumult	↔ bagarre — Traductions à trier suivant le sens.