Übersicht
Schwedisch nach Niederländisch: mehr Daten
- kittel:
-
Wiktionary:
- kittel → ketel, keteldal, kookketel, waterketel
Niederländisch nach Schwedisch: mehr Daten
Schwedisch
Detailübersetzungen für kittel (Schwedisch) ins Niederländisch
kittel:
-
kittel (kastrull)
-
kittel (kli)
de kriebeling
Übersetzung Matrix für kittel:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
ketel | kastrull; kittel | |
kookketel | kastrull; kittel | |
kriebeling | kittel; kli |
Synonyms for "kittel":
Wiktionary Übersetzungen für kittel:
Verwandte Übersetzungen für kittel
Niederländisch
Detailübersetzungen für kittel (Niederländisch) ins Schwedisch
kittelen:
-
kittelen (kietelen)
Konjugationen für kittelen:
o.t.t.
- kittel
- kittelt
- kittelt
- kittelen
- kittelen
- kittelen
o.v.t.
- kittelde
- kittelde
- kittelde
- kittelden
- kittelden
- kittelden
v.t.t.
- heb gekitteld
- hebt gekitteld
- heeft gekitteld
- hebben gekitteld
- hebben gekitteld
- hebben gekitteld
v.v.t.
- had gekitteld
- had gekitteld
- had gekitteld
- hadden gekitteld
- hadden gekitteld
- hadden gekitteld
o.t.t.t.
- zal kittelen
- zult kittelen
- zal kittelen
- zullen kittelen
- zullen kittelen
- zullen kittelen
o.v.t.t.
- zou kittelen
- zou kittelen
- zou kittelen
- zouden kittelen
- zouden kittelen
- zouden kittelen
en verder
- ben gekitteld
- bent gekitteld
- is gekitteld
- zijn gekitteld
- zijn gekitteld
- zijn gekitteld
diversen
- kittel!
- kittelt!
- gekitteld
- kittelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für kittelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
kittla | kietelen; kittelen | kriebelen |
locka | kietelen; kittelen | aanlokken; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; dichtbijlokken; gunst winnen; in de krul zetten; induceren; krullen; lokken; meelokken; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken |
reta | kietelen; kittelen | aanleiding geven tot; ergeren; irriteren; ontlokken; op de zenuwen werken; ophitsen; provoceren; sjaggeren; uitdagen; uitlokken; vervelen |