Fattigdom: schwedische und niederländische Suchergebnisse gefunden im Interglot Wörterbuch

Übersicht

Schwedisch nach Niederländisch: mehr Daten

fattigdom:
- armoede; gebrek; ellende; armoedigheid; behoeftigheid; armelijkheid; minvermogendheid; misdeeldheid
Wiktionary:
- fattigdom → armoede, tekort, behoeftigheid

Schwedisch

Detailübersetzungen für fattigdom (Schwedisch) ins Niederländisch

fattigdom (elände)
de armoede; het gebrek; de ellende
- armoede [de ~] Nomen
- gebrek [het ~] Nomen
- ellende [de ~] Nomen
fattigdom (torftighet; armod)
de armoedigheid
- armoedigheid [de ~ (v)] Nomen
fattigdom
de behoeftigheid; armelijkheid; minvermogendheid
- behoeftigheid [de ~ (v)] Nomen
- armelijkheid [znw.] Nomen
- minvermogendheid [znw.] Nomen
fattigdom
de armoede
- armoede [de ~] Nomen
fattigdom (armod; uselhet)
misdeeldheid
- misdeeldheid [znw.] Nomen

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
armelijkheid	fattigdom
armoede	elände; fattigdom
armoedigheid	armod; fattigdom; torftighet
behoeftigheid	fattigdom	behövande; hjälp; nödvändigt
ellende	elände; fattigdom	elakt; elände; motgång; motighet; olycka; skadlig; skadligt
gebrek	elände; fattigdom	avsaknad; brist; bräcka; defekt; fel; handikapp; knapphet; maskindefekt; spricka
minvermogendheid	fattigdom
misdeeldheid	armod; fattigdom; uselhet

Cross Translation:

From	To	Via
• fattigdom	→ armoede	↔ poverty — quality or state of being poor
• fattigdom	→ tekort	↔ Armut — das Fehlen von Fähigkeiten, Fertigkeiten, geistige Armut
• fattigdom	→ behoeftigheid; armoede	↔ indigence — Grande pauvreté, privation du nécessaire.