Schwedisch
Detailübersetzungen für slätvar (Schwedisch) ins Niederländisch
slätvar: (*Wort und Satz getrennt)
- slät: gelijk; vlak; strak; glad; plat; egaal; effen; geslepen; vlakuit; gelikt; gladjanusachtig
- var: waarin; etter; pus
- sålt: verkocht
- söl: getreuzel; geaarzel; getalm
- tvär: lomp; plomp; onelegant; bokkig
- säl: zeehond; rob; zeerob
- vår: onze; lente; voorjaar; lentetijd; voorjaarstijd; onzer
- slö: log; slaperig; sloom; loom; gezapig; versuft; lijzig; suffig; bezadigd; lodderig; dommelig; langzaam; traag; slap; lusteloos; futloos; energieloos; lamlendig; landerig; zouteloos
- slå: slaan; bonken; rammen; hameren; een klap geven; succes; hit; topper; kraker; klapper; treffer; schlager; succesnummer; successtuk; kasstuk; frapperen; timmeren; meppen; hengsten; hard slaan; grijpen; kwetsen; maaien; toeslaan; krenken; dichtslaan; fijnwrijven; dichtwerpen; een opdonder verkopen