Niederländisch
Detailübersetzungen für wijkend (Niederländisch) ins Schwedisch
wijkend form of wijken:
-
wijken
Konjugationen für wijken:
o.t.t.
- wijk
- wijkt
- wijkt
- wijken
- wijken
- wijken
o.v.t.
- week
- week
- week
- weken
- weken
- weken
v.t.t.
- ben geweken
- bent geweken
- is geweken
- zijn geweken
- zijn geweken
- zijn geweken
v.v.t.
- was geweken
- was geweken
- was geweken
- waren geweken
- waren geweken
- waren geweken
o.t.t.t.
- zal wijken
- zult wijken
- zal wijken
- zullen wijken
- zullen wijken
- zullen wijken
o.v.t.t.
- zou wijken
- zou wijken
- zou wijken
- zouden wijken
- zouden wijken
- zouden wijken
diversen
- wijk!
- wijkt!
- geweken
- wijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für wijken:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bana väg för | wijken | |
vika | wijken | omknikken; opvouwen; samenvouwen; vouwen |
vika undan | wijken |
Verwandte Wörter für "wijken":
Wiktionary Übersetzungen für wijken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wijken | → lämna; överge | ↔ abandonner — Se remettre à ; se laisser aller à ; se livrer à. |
• wijken | → avsäga sig; överge; avgå; abdikera | ↔ abdiquer — renoncer à un pouvoir que l’on exercer ; se démettre de ses fonctions. |
• wijken | → upphöra; fullborda; ända | ↔ cesser — Discontinuer, arrêter, finir, interrompre, terminer. |
• wijken | → överlåta; ge vika; ge efter | ↔ céder — Laisser, abandonner une chose à quelqu’un. |
• wijken | → backa; rygga; baklänges | ↔ reculer — tirer ou pousser un objet en arrière. |