Niederländisch
Detailübersetzungen für wegpesten (Niederländisch) ins Schwedisch
wegpesten:
-
wegpesten
Konjugationen für wegpesten:
o.t.t.
- pest weg
- pest weg
- pest weg
- pesten weg
- pesten weg
- pesten weg
o.v.t.
- pestte weg
- pestte weg
- pestte weg
- pestten weg
- pestten weg
- pestten weg
v.t.t.
- heb weggepest
- hebt weggepest
- heeft weggepest
- hebben weggepest
- hebben weggepest
- hebben weggepest
v.v.t.
- had weggepest
- had weggepest
- had weggepest
- hadden weggepest
- hadden weggepest
- hadden weggepest
o.t.t.t.
- zal wegpesten
- zult wegpesten
- zal wegpesten
- zullen wegpesten
- zullen wegpesten
- zullen wegpesten
o.v.t.t.
- zou wegpesten
- zou wegpesten
- zou wegpesten
- zouden wegpesten
- zouden wegpesten
- zouden wegpesten
diversen
- pest weg!
- pest weg!
- weggepest
- wegpestend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für wegpesten:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
plåga | hinderlijk persoon; lastpak; lastpost | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
ansätta | wegpesten | |
plåga | wegpesten | folteren; harrewarren; koeioneren; kwellen; martelen; narren; pesten; pijnigen; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren |
Other | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
plåga | kwelling |