Niederländisch
Detailübersetzungen für weglopen (Niederländisch) ins Schwedisch
weglopen:
-
weglopen (ontvluchten; vluchten; wegkomen; ontsnappen aan; zich vrijmaken; ontkomen; wegrennen; ontglippen)
-
weglopen (lopend weggaan)
-
weglopen (van huis weglopen)
Konjugationen für weglopen:
o.t.t.
- loop weg
- loopt weg
- loopt weg
- lopen weg
- lopen weg
- lopen weg
o.v.t.
- liep weg
- liep weg
- liep weg
- liepen weg
- liepen weg
- liepen weg
v.t.t.
- ben weggelopen
- bent weggelopen
- is weggelopen
- zijn weggelopen
- zijn weggelopen
- zijn weggelopen
v.v.t.
- was weggelopen
- was weggelopen
- was weggelopen
- waren weggelopen
- waren weggelopen
- waren weggelopen
o.t.t.t.
- zal weglopen
- zult weglopen
- zal weglopen
- zullen weglopen
- zullen weglopen
- zullen weglopen
o.v.t.t.
- zou weglopen
- zou weglopen
- zou weglopen
- zouden weglopen
- zouden weglopen
- zouden weglopen
diversen
- loop weg!
- loopt weg!
- weggelopen
- weglopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für weglopen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bryta sig loss | ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken | |
fly | ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken | de plaat poetsen; ervandoor gaan; hardlopen; hem smeren; ontkomen; ontsnappen; ontvlieden; ontvluchten; rennen; uitwijken; vlieden; vluchten; wegvluchten; zich uit de voeten maken |
gå iväg | lopend weggaan; weglopen | |
komma undan | ontglippen; ontkomen; ontsnappen aan; ontvluchten; vluchten; wegkomen; weglopen; wegrennen; zich vrijmaken | 'm piepen; 'm smeren; wegkrijgen |
rymma hemifrån | van huis weglopen; weglopen |