Niederländisch
Detailübersetzungen für wegbreken (Niederländisch) ins Schwedisch
wegbreken:
-
wegbreken
förstörande-
förstörande Nomen
-
-
wegbreken
Konjugationen für wegbreken:
o.t.t.
- breek weg
- breekt weg
- breekt weg
- breken weg
- breken weg
- breken weg
o.v.t.
- brak weg
- brak weg
- brak weg
- braken weg
- braken weg
- braken weg
v.t.t.
- heb weggebroken
- hebt weggebroken
- heeft weggebroken
- hebben weggebroken
- hebben weggebroken
- hebben weggebroken
v.v.t.
- had weggebroken
- had weggebroken
- had weggebroken
- hadden weggebroken
- hadden weggebroken
- hadden weggebroken
o.t.t.t.
- zal wegbreken
- zult wegbreken
- zal wegbreken
- zullen wegbreken
- zullen wegbreken
- zullen wegbreken
o.v.t.t.
- zou wegbreken
- zou wegbreken
- zou wegbreken
- zouden wegbreken
- zouden wegbreken
- zouden wegbreken
diversen
- breek weg!
- breekt weg!
- weggebroken
- wegbrekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für wegbreken:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
förstörande | wegbreken | kapotmaken; slechtheid; verdorvenheid |
riva upp | aanslingeren; aanzwengelen; opbreken | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
riva upp | wegbreken | bijeenharken; losscheuren; openrijten; openscheuren; oprakelen; rijten; ter sprake brengen |