Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. volgestort:
  2. volstorten:


Niederländisch

Detailübersetzungen für volgestort (Niederländisch) ins Schwedisch

volgestort:

volgestort Adjektiv

  1. volgestort (geheel betaald)

Übersetzung Matrix für volgestort:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
helt betald geheel betaald; volgestort
helt betalt geheel betaald; volgestort

Verwandte Wörter für "volgestort":

  • volgestorte

volgestort form of volstorten:

volstorten Verb (stort vol, stortte vol, stortten vol, volgestort)

  1. volstorten (vullen; volplempen; volmaken)
    fylla upp; fylla
    • fylla upp Verb (fyller upp, fyllde upp, fyllt upp)
    • fylla Verb (fyller, fyllde, fyllt)

Konjugationen für volstorten:

o.t.t.
  1. stort vol
  2. stort vol
  3. stort vol
  4. storten vol
  5. storten vol
  6. storten vol
o.v.t.
  1. stortte vol
  2. stortte vol
  3. stortte vol
  4. stortten vol
  5. stortten vol
  6. stortten vol
v.t.t.
  1. heb volgestort
  2. hebt volgestort
  3. heeft volgestort
  4. hebben volgestort
  5. hebben volgestort
  6. hebben volgestort
v.v.t.
  1. had volgestort
  2. had volgestort
  3. had volgestort
  4. hadden volgestort
  5. hadden volgestort
  6. hadden volgestort
o.t.t.t.
  1. zal volstorten
  2. zult volstorten
  3. zal volstorten
  4. zullen volstorten
  5. zullen volstorten
  6. zullen volstorten
o.v.t.t.
  1. zou volstorten
  2. zou volstorten
  3. zou volstorten
  4. zouden volstorten
  5. zouden volstorten
  6. zouden volstorten
diversen
  1. stort vol!
  2. stort vol!
  3. volgestort
  4. volstortend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

volstorten [znw.] Nomen

  1. volstorten (volstorting)
    betalning

Übersetzung Matrix für volstorten:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
betalning volstorten; volstorting afrekening; afrekening in het criminele circuit; arbeidsloon; betalen; betaling; bezoldiging; dokken; gage; genoegdoening; honorarium; inkomen; inkomen uit onderneming; loon; nettolading; salaris; soldij; traktement; uitbetaling; verdienste; voldoen; wedde
fylla dronkenschap
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
fylla volmaken; volplempen; volstorten; vullen dichtgooien; farceren; gaten dichten; ineen duwen; opvullen; opzetten; plomberen; proppen; stoppen; volgieten; volgooien; volpompen; volschenken; vullen
fylla upp volmaken; volplempen; volstorten; vullen bijvullen; vullen