Niederländisch
Detailübersetzungen für vijzel (Niederländisch) ins Schwedisch
vijzel:
Übersetzung Matrix für vijzel:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
domkraft | vijzel | dommekracht; hefbok; krik |
Verwandte Wörter für "vijzel":
vijzelen:
-
vijzelen
Konjugationen für vijzelen:
o.t.t.
- vijzel
- vijzelt
- vijzelt
- vijzelen
- vijzelen
- vijzelen
o.v.t.
- vijzelde
- vijzelde
- vijzelde
- vijzelden
- vijzelden
- vijzelden
v.t.t.
- heb gevijzeld
- hebt gevijzeld
- heeft gevijzeld
- hebben gevijzeld
- hebben gevijzeld
- hebben gevijzeld
v.v.t.
- had gevijzeld
- had gevijzeld
- had gevijzeld
- hadden gevijzeld
- hadden gevijzeld
- hadden gevijzeld
o.t.t.t.
- zal vijzelen
- zult vijzelen
- zal vijzelen
- zullen vijzelen
- zullen vijzelen
- zullen vijzelen
o.v.t.t.
- zou vijzelen
- zou vijzelen
- zou vijzelen
- zouden vijzelen
- zouden vijzelen
- zouden vijzelen
diversen
- vijzel!
- vijzelt!
- gevijzeld
- vijzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für vijzelen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
krossa | vijzelen | 'n aframmeling geven; aan stukken breken; aframmelen; afrossen; afslijpen; bedwingen; beteugelen; breken; erafslijpen; fijn drukken; fijndrukken; fijnmaken; in bedwang houden; in de prak rijden; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; kapotdrukken; onderdrukken; platdrukken; platmaken; pletten; smashen; stukbreken; terughouden; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren |