Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. vervlakken:


Niederländisch

Detailübersetzungen für vervlakken (Niederländisch) ins Schwedisch

vervlakken:

vervlakken Verb (vervlak, vervlakt, vervlakte, vervlakten, vervlakt)

  1. vervlakken (afstompen)
    avtrubba
    • avtrubba Verb (avtrubbar, avtrubbade, avtrubbat)

Konjugationen für vervlakken:

o.t.t.
  1. vervlak
  2. vervlakt
  3. vervlakt
  4. vervlakken
  5. vervlakken
  6. vervlakken
o.v.t.
  1. vervlakte
  2. vervlakte
  3. vervlakte
  4. vervlakten
  5. vervlakten
  6. vervlakten
v.t.t.
  1. ben vervlakt
  2. bent vervlakt
  3. is vervlakt
  4. zijn vervlakt
  5. zijn vervlakt
  6. zijn vervlakt
v.v.t.
  1. was vervlakt
  2. was vervlakt
  3. was vervlakt
  4. waren vervlakt
  5. waren vervlakt
  6. waren vervlakt
o.t.t.t.
  1. zal vervlakken
  2. zult vervlakken
  3. zal vervlakken
  4. zullen vervlakken
  5. zullen vervlakken
  6. zullen vervlakken
o.v.t.t.
  1. zou vervlakken
  2. zou vervlakken
  3. zou vervlakken
  4. zouden vervlakken
  5. zouden vervlakken
  6. zouden vervlakken
diversen
  1. vervlak!
  2. vervlakt!
  3. vervlakt
  4. vervlakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für vervlakken:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avtrubba afstompen; vervlakken