Niederländisch
Detailübersetzungen für versuikeren (Niederländisch) ins Schwedisch
versuikeren:
-
versuikeren
Konjugationen für versuikeren:
o.t.t.
- versuiker
- versuikert
- versuikert
- versuikeren
- versuikeren
- versuikeren
o.v.t.
- versuikerde
- versuikerde
- versuikerde
- versuikerden
- versuikerden
- versuikerden
v.t.t.
- heb versuikerd
- hebt versuikerd
- heeft versuikerd
- hebben versuikerd
- hebben versuikerd
- hebben versuikerd
v.v.t.
- had versuikerd
- had versuikerd
- had versuikerd
- hadden versuikerd
- hadden versuikerd
- hadden versuikerd
o.t.t.t.
- zal versuikeren
- zult versuikeren
- zal versuikeren
- zullen versuikeren
- zullen versuikeren
- zullen versuikeren
o.v.t.t.
- zou versuikeren
- zou versuikeren
- zou versuikeren
- zouden versuikeren
- zouden versuikeren
- zouden versuikeren
diversen
- versuiker!
- versuikert!
- versuikerd
- versuikerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für versuikeren:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
karamellisera | versuikeren |