Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. verstreken:
  2. verstrijken:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für verstreken (Niederländisch) ins Schwedisch

verstreken:

verstreken Adjektiv

  1. verstreken (beëindigd; verlopen; vervallen; voorbij)

Übersetzung Matrix für verstreken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förflutet verleden
AdjectiveVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förfluten beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij Verstreken
ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förfallet beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij aftands; bouwvallig; brokkelig; gammel; kruimelend; kruimig; ruïneus
förflutet beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij
utgången beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij
utgånget beëindigd; verlopen; verstreken; vervallen; voorbij

verstrijken:

verstrijken Verb (verstrijk, verstrijkt, verstreek, verstreken, verstreken)

  1. verstrijken (voorbijgaan; verlopen; vervallen; vergaan; aflopen)
    passera; ske; förgå; gå förbi; hända
    • passera Verb (passerar, passerade, passerat)
    • ske Verb (sker, skedde, skett)
    • förgå Verb (förgår, förgick, förgått)
    • gå förbi Verb (går förbi, gick förbi, gått förbi)
    • hända Verb (händer, händde, händt)

Konjugationen für verstrijken:

o.t.t.
  1. verstrijk
  2. verstrijkt
  3. verstrijkt
  4. verstrijken
  5. verstrijken
  6. verstrijken
o.v.t.
  1. verstreek
  2. verstreek
  3. verstreek
  4. verstreken
  5. verstreken
  6. verstreken
v.t.t.
  1. ben verstreken
  2. bent verstreken
  3. is verstreken
  4. zijn verstreken
  5. zijn verstreken
  6. zijn verstreken
v.v.t.
  1. was verstreken
  2. was verstreken
  3. was verstreken
  4. waren verstreken
  5. waren verstreken
  6. waren verstreken
o.t.t.t.
  1. zal verstrijken
  2. zult verstrijken
  3. zal verstrijken
  4. zullen verstrijken
  5. zullen verstrijken
  6. zullen verstrijken
o.v.t.t.
  1. zou verstrijken
  2. zou verstrijken
  3. zou verstrijken
  4. zouden verstrijken
  5. zouden verstrijken
  6. zouden verstrijken
diversen
  1. verstrijk!
  2. verstrijkt!
  3. verstreken
  4. verstrijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verstrijken [znw.] Nomen

  1. verstrijken (vervallen)

Übersetzung Matrix für verstrijken:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
övergående verstrijken; vervallen
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förgå aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan achteruitgaan; afnemen; declineren; minder worden
gå förbi aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan doorvaren; inhalen; overwaaien; passeren; voorbijgaan; voorbijlopen; voorbijrijden; voorbijtrekken
hända aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden; toegaan; tot stand komen; voorkomen; zich voordoen
passera aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan doorreizen; inhalen; passeren; slagen voor; voorbijgaan; voorbijrijden
ske aflopen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden; toegaan; tot stand komen

Wiktionary Übersetzungen für verstrijken:


Cross Translation:
FromToVia
verstrijken löpa ut; gå ut expire — become invalid