Niederländisch
Detailübersetzungen für verpletteren (Niederländisch) ins Schwedisch
verpletteren:
-
verpletteren (vermorzelen; verbrijzelen; platdrukken; fijnmaken; vergruizen)
Konjugationen für verpletteren:
o.t.t.
- verpletter
- verplettert
- verplettert
- verpletteren
- verpletteren
- verpletteren
o.v.t.
- verpletterde
- verpletterde
- verpletterde
- verpletterden
- verpletterden
- verpletterden
v.t.t.
- heb verpletterd
- hebt verpletterd
- heeft verpletterd
- hebben verpletterd
- hebben verpletterd
- hebben verpletterd
v.v.t.
- had verpletterd
- had verpletterd
- had verpletterd
- hadden verpletterd
- hadden verpletterd
- hadden verpletterd
o.t.t.t.
- zal verpletteren
- zult verpletteren
- zal verpletteren
- zullen verpletteren
- zullen verpletteren
- zullen verpletteren
o.v.t.t.
- zou verpletteren
- zou verpletteren
- zou verpletteren
- zouden verpletteren
- zouden verpletteren
- zouden verpletteren
diversen
- verpletter!
- verplettert!
- verpletterd
- verpletterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verpletteren:
Wiktionary Übersetzungen für verpletteren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verpletteren | → krossa | ↔ crush — to press or bruise between two hard bodies |
• verpletteren | → vattna; överhopa | ↔ abreuver — faire boire (un animal, particulièrement un cheval). |
• verpletteren | → avbryta; bryta; knäcka; krossa | ↔ briser — rompre, mettre en pièces. |
• verpletteren | → krossa | ↔ fracasser — briser en éclats, avec violence. |