Niederländisch
Detailübersetzungen für verbreiden (Niederländisch) ins Schwedisch
verbreiden:
-
verbreiden (expanderen; uitbreiden; verruimen; vermeerderen; verwijden; uitbouwen; uitdijen; openen)
-
verbreiden (alom bekend maken; verspreiden)
-
verbreiden (rondstrooien; verspreiden; verdeler; uitzaaien; uitzenden; verbreider; verstrooien)
Konjugationen für verbreiden:
o.t.t.
- verbreid
- verbreidt
- verbreidt
- verbreiden
- verbreiden
- verbreiden
o.v.t.
- verbreidde
- verbreidde
- verbreidde
- verbreidden
- verbreidden
- verbreidden
v.t.t.
- heb verbreid
- hebt verbreid
- heeft verbreid
- hebben verbreid
- hebben verbreid
- hebben verbreid
v.v.t.
- had verbreid
- had verbreid
- had verbreid
- hadden verbreid
- hadden verbreid
- hadden verbreid
o.t.t.t.
- zal verbreiden
- zult verbreiden
- zal verbreiden
- zullen verbreiden
- zullen verbreiden
- zullen verbreiden
o.v.t.t.
- zou verbreiden
- zou verbreiden
- zou verbreiden
- zouden verbreiden
- zouden verbreiden
- zouden verbreiden
diversen
- verbreid!
- verbreidt!
- verbreid
- verbreidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verbreiden:
Wiktionary Übersetzungen für verbreiden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• verbreiden | → sprida; vidga | ↔ spread — to stretch out, expand |
• verbreiden | → sprida; skingra | ↔ spread — to disperse, scatter |
• verbreiden | → sprida; utsprida | ↔ spread — (transitive) to disseminate, make known or present |