Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch: mehr Daten
- verbazend:
- verbazen:
-
Wiktionary:
- verbazen → förvånas, bli förvånad, överraska, förvåna
Niederländisch
Detailübersetzungen für verbazend (Niederländisch) ins Schwedisch
verbazend:
-
verbazend (verbazingwekkend; fenomenaal; wonderbaarlijk; opzienbarend; miraculeus; wonderlijk; wonderbaar; verwonderingwekkend; verbijsterend; verwonderend; curieus; verwonderlijk)
häpnadsväckande-
häpnadsväckande Adjektiv
-
Übersetzung Matrix für verbazend:
Modifier | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
häpnadsväckande | curieus; fenomenaal; miraculeus; opzienbarend; verbazend; verbazingwekkend; verbijsterend; verwonderend; verwonderingwekkend; verwonderlijk; wonderbaar; wonderbaarlijk; wonderlijk |
Verwandte Wörter für "verbazend":
verbazend form of verbazen:
-
verbazen (verwonderen; verbijsteren; bevreemden)
Konjugationen für verbazen:
o.t.t.
- verbaas
- verbaast
- verbaast
- verbazen
- verbazen
- verbazen
o.v.t.
- verbaasde
- verbaasde
- verbaasde
- verbaasden
- verbaasden
- verbaasden
v.t.t.
- heb verbaasd
- hebt verbaasd
- heeft verbaasd
- hebben verbaasd
- hebben verbaasd
- hebben verbaasd
v.v.t.
- had verbaasd
- had verbaasd
- had verbaasd
- hadden verbaasd
- hadden verbaasd
- hadden verbaasd
o.t.t.t.
- zal verbazen
- zult verbazen
- zal verbazen
- zullen verbazen
- zullen verbazen
- zullen verbazen
o.v.t.t.
- zou verbazen
- zou verbazen
- zou verbazen
- zouden verbazen
- zouden verbazen
- zouden verbazen
en verder
- ben verbaasd
- bent verbaasd
- is verbaasd
- zijn verbaasd
- zijn verbaasd
- zijn verbaasd
diversen
- verbaas!
- verbaast!
- verbaasd
- verbazend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verbazen:
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
förbluffa | bevreemden; verbazen; verbijsteren; verwonderen | overbluffen; overdonderen; verbluffen |
förvåna | bevreemden; verbazen; verbijsteren; verwonderen | |
överraska | bevreemden; verbazen; verbijsteren; verwonderen | iemand overvallen met iets; iets onverwachts doen; ontstellen; verontrusten; verrassen |
- | verwonderen |