Niederländisch
Detailübersetzungen für verbanden (Niederländisch) ins Schwedisch
verbanden:
-
de verbanden (zinsverbanden; samenhangen; contexten)
-
de verbanden (zwachtels)
Übersetzung Matrix für verbanden:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
bandage | verbanden; zwachtels | banddoek; draagband; draagverband; mitella; verband; verbandmateriaal; windsel; zwachteling |
kontexter | contexten; samenhangen; verbanden; zinsverbanden | contexten; tekstverbanden |
sammanhang | contexten; samenhangen; verbanden; zinsverbanden | cohesie; connectie; context; contexten; link; omstandigheden; onderling verband; relatie; samenhang; schakel; tekstverbanden; verband; zinsverband |
verbannen:
Konjugationen für verbannen:
o.t.t.
- verban
- verbant
- verbant
- verbannen
- verbannen
- verbannen
o.v.t.
- verbande
- verbande
- verbande
- verbanden
- verbanden
- verbanden
v.t.t.
- heb verband
- hebt verband
- heeft verband
- hebben verband
- hebben verband
- hebben verband
v.v.t.
- had verband
- had verband
- had verband
- hadden verband
- hadden verband
- hadden verband
o.t.t.t.
- zal verbannen
- zult verbannen
- zal verbannen
- zullen verbannen
- zullen verbannen
- zullen verbannen
o.v.t.t.
- zou verbannen
- zou verbannen
- zou verbannen
- zouden verbannen
- zouden verbannen
- zouden verbannen
diversen
- verban!
- verbant!
- verband
- verbannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für verbannen:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
förbanna | ban; kerkban | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
förbanna | bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen | ketteren; verdoemen; vervloeken; verwensen; vloeken |
utdriva | bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen | |
utesluta | bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen | buitensluiten; schorsen; suspenderen; uitsluiten; uitzonderen; weglaten |
utstöta | bannen; bezweren; uitbannen; uitstoten; uitwijzen; uitzetten; verbannen; verdrijven; verjagen; wegjagen |