Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. verbaliseren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für verbaliseren (Niederländisch) ins Schwedisch

verbaliseren:

verbaliseren Verb (verbaliseer, verbaliseert, verbaliseerde, verbaliseerden, verbaliseerd)

  1. verbaliseren (verwoorden; formuleren)
    verbalisera; uttrycka; formulera i ord; ge röst åt
    • verbalisera Verb (verbaliserar, verbaliserade, verbaliserat)
    • uttrycka Verb (uttrycker, uttryckte, uttryckt)
    • formulera i ord Verb (formulerar i ord, formulerade i ord, formulerat i ord)
    • ge röst åt Verb (ger röst åt, gav röst åt, givit röst åt)

Konjugationen für verbaliseren:

o.t.t.
  1. verbaliseer
  2. verbaliseert
  3. verbaliseert
  4. verbaliseren
  5. verbaliseren
  6. verbaliseren
o.v.t.
  1. verbaliseerde
  2. verbaliseerde
  3. verbaliseerde
  4. verbaliseerden
  5. verbaliseerden
  6. verbaliseerden
v.t.t.
  1. heb verbaliseerd
  2. hebt verbaliseerd
  3. heeft verbaliseerd
  4. hebben verbaliseerd
  5. hebben verbaliseerd
  6. hebben verbaliseerd
v.v.t.
  1. had verbaliseerd
  2. had verbaliseerd
  3. had verbaliseerd
  4. hadden verbaliseerd
  5. hadden verbaliseerd
  6. hadden verbaliseerd
o.t.t.t.
  1. zal verbaliseren
  2. zult verbaliseren
  3. zal verbaliseren
  4. zullen verbaliseren
  5. zullen verbaliseren
  6. zullen verbaliseren
o.v.t.t.
  1. zou verbaliseren
  2. zou verbaliseren
  3. zou verbaliseren
  4. zouden verbaliseren
  5. zouden verbaliseren
  6. zouden verbaliseren
diversen
  1. verbaliseer!
  2. verbaliseert!
  3. verbaliseerd
  4. verbaliserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für verbaliseren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
formulera i ord formuleren; verbaliseren; verwoorden
ge röst åt formuleren; verbaliseren; verwoorden
uttrycka formuleren; verbaliseren; verwoorden formuleren; fraseren; in een formule brengen; tot uitdrukking brengen
verbalisera formuleren; verbaliseren; verwoorden