Niederländisch
Detailübersetzungen für vastprikken (Niederländisch) ins Schwedisch
vastprikken:
-
vastprikken (vastpinnen; vastspelden)
Konjugationen für vastprikken:
o.t.t.
- prik vast
- prikt vast
- prikt vast
- prikken vast
- prikken vast
- prikken vast
o.v.t.
- prikte vast
- prikte vast
- prikte vast
- prikten vast
- prikten vast
- prikten vast
v.t.t.
- heb vastgeprikt
- hebt vastgeprikt
- heeft vastgeprikt
- hebben vastgeprikt
- hebben vastgeprikt
- hebben vastgeprikt
v.v.t.
- had vastgeprikt
- had vastgeprikt
- had vastgeprikt
- hadden vastgeprikt
- hadden vastgeprikt
- hadden vastgeprikt
o.t.t.t.
- zal vastprikken
- zult vastprikken
- zal vastprikken
- zullen vastprikken
- zullen vastprikken
- zullen vastprikken
o.v.t.t.
- zou vastprikken
- zou vastprikken
- zou vastprikken
- zouden vastprikken
- zouden vastprikken
- zouden vastprikken
en verder
- ben vastgeprikt
- bent vastgeprikt
- is vastgeprikt
- zijn vastgeprikt
- zijn vastgeprikt
- zijn vastgeprikt
diversen
- prik vast!
- prikt vast!
- vastgeprikt
- vastprikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Übersetzung Matrix für vastprikken:
Noun | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
nåla fast | aanspelden; vastnagelen; vastspijkeren | |
Verb | Verwandte Übersetzungen | Weitere Übersetzungen |
nåla fast | vastpinnen; vastprikken; vastspelden | dichtspelden |
Computerübersetzung von Drittern: