Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. uitvaren:
  2. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitvaren (Niederländisch) ins Schwedisch

uitvaren:

uitvaren Verb (vaar uit, vaart uit, voer uit, voeren uit, uitgevaren)

  1. uitvaren (afvaren; van wal gaan)
    segla; hissa segel; avsegla
    • segla Verb (seglar, seglade, seglat)
    • hissa segel Verb (hissar segel, hissade segel, hissat segel)
    • avsegla Verb (avseglar, avseglade, avseglat)
  2. uitvaren (uit de slof schieten; tekeergaan; donderen)
    rasa; storma; dundra; bryta ut i raseri
    • rasa Verb (rasar, rasade, rasat)
    • storma Verb (stormar, stormade, stormat)
    • dundra Verb (dundrar, dundrade, dundrat)
    • bryta ut i raseri Verb (bryter ut i raseri, bröt ut i raseri, brutit ut i raseri)

Konjugationen für uitvaren:

o.t.t.
  1. vaar uit
  2. vaart uit
  3. vaart uit
  4. varen uit
  5. varen uit
  6. varen uit
o.v.t.
  1. voer uit
  2. voer uit
  3. voer uit
  4. voeren uit
  5. voeren uit
  6. voeren uit
v.t.t.
  1. ben uitgevaren
  2. bent uitgevaren
  3. is uitgevaren
  4. zijn uitgevaren
  5. zijn uitgevaren
  6. zijn uitgevaren
v.v.t.
  1. was uitgevaren
  2. was uitgevaren
  3. was uitgevaren
  4. waren uitgevaren
  5. waren uitgevaren
  6. waren uitgevaren
o.t.t.t.
  1. zal uitvaren
  2. zult uitvaren
  3. zal uitvaren
  4. zullen uitvaren
  5. zullen uitvaren
  6. zullen uitvaren
o.v.t.t.
  1. zou uitvaren
  2. zou uitvaren
  3. zou uitvaren
  4. zouden uitvaren
  5. zouden uitvaren
  6. zouden uitvaren
diversen
  1. vaar uit!
  2. vaart uit!
  3. uitgevaren
  4. uitvarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitvaren [znw.] Nomen

  1. uitvaren (afvaren; afvaart)

Übersetzung Matrix für uitvaren:

NounVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
läggning ut afvaart; afvaren; uitvaren
löpning ut afvaart; afvaren; uitvaren
sjösättning afvaart; afvaren; uitvaren
VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
avsegla afvaren; uitvaren; van wal gaan uitzeilen
bryta ut i raseri donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren
dundra donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren razen; tekeergaan; woeden
hissa segel afvaren; uitvaren; van wal gaan bakzeil halen; uitzeilen
rasa donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren fulmineren; inkalven; kelderen; ketteren; razen; robbedoezen; steil afhellen; sterk in waarde dalen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; woeden
segla afvaren; uitvaren; van wal gaan bevaren; gaan varen; navigeren; varen; zeilen
storma donderen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren aanvallen; attaqueren; bestormen; ketteren; overvallen; razen; stormlopen; tekeergaan; woeden

Wiktionary Übersetzungen für uitvaren:


Cross Translation:
FromToVia
uitvaren ge sig iväg partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase :

Computerübersetzung von Drittern:

Verwandte Übersetzungen für uitvaren