Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. uithoren:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uithoren (Niederländisch) ins Schwedisch

uithoren:

uithoren Verb (hoor uit, hoort uit, hoorde uit, hoorden uit, uitgehoord)

  1. uithoren (hozen)
    klara sig ur; rädda sig
    • klara sig ur Verb (klarar sig ur, klarade sig ur, klarat sig ur)
    • rädda sig Verb (räddar sig, räddade sig, räddat sig)
  2. uithoren (ondervragen; uitvragen; verhoren; overhoren)
    förhöra; utfråga
    • förhöra Verb (förhör, förhörde, förhört)
    • utfråga Verb (utfrågar, utfrågade, utfrågat)

Konjugationen für uithoren:

o.t.t.
  1. hoor uit
  2. hoort uit
  3. hoort uit
  4. horen uit
  5. horen uit
  6. horen uit
o.v.t.
  1. hoorde uit
  2. hoorde uit
  3. hoorde uit
  4. hoorden uit
  5. hoorden uit
  6. hoorden uit
v.t.t.
  1. heb uitgehoord
  2. hebt uitgehoord
  3. heeft uitgehoord
  4. hebben uitgehoord
  5. hebben uitgehoord
  6. hebben uitgehoord
v.v.t.
  1. had uitgehoord
  2. had uitgehoord
  3. had uitgehoord
  4. hadden uitgehoord
  5. hadden uitgehoord
  6. hadden uitgehoord
o.t.t.t.
  1. zal uithoren
  2. zult uithoren
  3. zal uithoren
  4. zullen uithoren
  5. zullen uithoren
  6. zullen uithoren
o.v.t.t.
  1. zou uithoren
  2. zou uithoren
  3. zou uithoren
  4. zouden uithoren
  5. zouden uithoren
  6. zouden uithoren
en verder
  1. ben uitgehoord
  2. bent uitgehoord
  3. is uitgehoord
  4. zijn uitgehoord
  5. zijn uitgehoord
  6. zijn uitgehoord
diversen
  1. hoor uit!
  2. hoort uit!
  3. uitgehoord
  4. uirhorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uithoren:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
förhöra ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren controleren; nagaan; nakijken
klara sig ur hozen; uithoren hozen; leeghozen; uitscheppen
rädda sig hozen; uithoren hozen; leeghozen; uitscheppen
utfråga ondervragen; overhoren; uithoren; uitvragen; verhoren