Übersicht
Niederländisch nach Schwedisch:   mehr Daten
  1. uitgedragen:
  2. uitdragen:
  3. Wiktionary:


Niederländisch

Detailübersetzungen für uitgedragen (Niederländisch) ins Schwedisch

uitgedragen:

uitgedragen Adjektiv

  1. uitgedragen (rondverteld)

Übersetzung Matrix für uitgedragen:

ModifierVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
spritt över hela stan rondverteld; uitgedragen

uitdragen:

uitdragen Verb (draag uit, draagt uit, droeg uit, droegen uit, uitgedragen)

  1. uitdragen (ten einde dragen; voldragen)
    bära ut
    • bära ut Verb (bär ut, bar ut, burit ut)
  2. uitdragen (een boodschap uitdragen; verkondigen)
    sprida ett budskap

Konjugationen für uitdragen:

o.t.t.
  1. draag uit
  2. draagt uit
  3. draagt uit
  4. dragen uit
  5. dragen uit
  6. dragen uit
o.v.t.
  1. droeg uit
  2. droeg uit
  3. droeg uit
  4. droegen uit
  5. droegen uit
  6. droegen uit
v.t.t.
  1. heb uitgedragen
  2. hebt uitgedragen
  3. heeft uitgedragen
  4. hebben uitgedragen
  5. hebben uitgedragen
  6. hebben uitgedragen
v.v.t.
  1. had uitgedragen
  2. had uitgedragen
  3. had uitgedragen
  4. hadden uitgedragen
  5. hadden uitgedragen
  6. hadden uitgedragen
o.t.t.t.
  1. zal uitdragen
  2. zult uitdragen
  3. zal uitdragen
  4. zullen uitdragen
  5. zullen uitdragen
  6. zullen uitdragen
o.v.t.t.
  1. zou uitdragen
  2. zou uitdragen
  3. zou uitdragen
  4. zouden uitdragen
  5. zouden uitdragen
  6. zouden uitdragen
en verder
  1. ben uitgedragen
  2. bent uitgedragen
  3. is uitgedragen
  4. zijn uitgedragen
  5. zijn uitgedragen
  6. zijn uitgedragen
diversen
  1. draag uit!
  2. draagt uit!
  3. uitgedragen
  4. uitdragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Übersetzung Matrix für uitdragen:

VerbVerwandte ÜbersetzungenWeitere Übersetzungen
bära ut ten einde dragen; uitdragen; voldragen naar buiten dragen
sprida ett budskap een boodschap uitdragen; uitdragen; verkondigen

Wiktionary Übersetzungen für uitdragen:


Cross Translation:
FromToVia
uitdragen utsprida; sprida disseminate — transitive: to sow and scatter principles, etc. for propagation, like seed
uitdragen propagera propagermultiplier par voie de génération, de reproduction.